200705220/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek, gevestigd te Breda, en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 4 juni 2007, kenmerk 1277348/1303776, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Breda bij besluit van 13 maart 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Prinsenbeek [locaties]".
Tegen dit besluit hebben de vereniging Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek (hierna: de vereniging) en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 13 augustus 2007.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De vereniging en de stichting en [partij] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De vereniging en de stichting hebben nadere stukken ingediend.
Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2008, waar de vereniging en de stichting, vertegenwoordigd door D.A.J. van der Kooij, W.A.M. de Lestrieux Hendrichs en H.J. Lensink, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Breda, vertegenwoordigd door J. du Pont, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
2.2. De vereniging en de stichting betogen dat in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan ten onrechte slechts is vermeld dat het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd voor belanghebbenden, terwijl deze terinzagelegging ten behoeve van eenieder dient te geschieden.
2.2.1. Ingevolge de volgens het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" in acht te nemen procedurevoorschriften ligt het ontwerp van het wijzigingsplan gedurende twee weken voor eenieder ter inzage. In de bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerpplan is evenwel in afwijking hiervan vermeld dat het ontwerpplan voor belanghebbenden ter inzage ligt.
In overeenstemming met artikel 11, eerste lid, van de WRO komt ingevolge artikel 9, onder IV, aanhef in samenhang met artikel 5, onder 3, van de planvoorschriften aan belanghebbenden de bevoegdheid toe om bij het college van burgemeester en wethouders schriftelijk een zienswijze naar voren te brengen omtrent een ontwerpwijzigingsplan. Nu de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen slechts toekomt aan belanghebbenden, zijn deze door de gevolgde handelwijze niet benadeeld. Aanleiding bestaat dan ook om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
2.3. Het wijzigingsplan voorziet ten behoeve van gronden aan de [locaties] onder meer in wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" in de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Agrarisch bouwvlak A". Aldus voorziet het plan onder meer in het vergroten van het agrarische bouwvlak ten behoeve van de mogelijke uitbreiding van glastuinbouw voor [partij].
2.4. De vereniging en de stichting betogen dat het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" in de bestemming "Agrarisch bouwvlak A" niet mogelijk maakt.
2.4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a3, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" wordt onder agrarisch bouwvlak A verstaan een op de plankaart als zodanig aangegeven bouwvlak gelegen binnen de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" waarbinnen bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegelaten. Ingevolge artikel 9, lid IV, van die voorschriften , voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden bevoegd het plan te wijzigen voor het vergroten van het agrarische bouwvlak. Daarom faalt het betoog dat de bevoegdheid ontbreekt bij het college van burgemeester en wethouders tot het vergroten van het agrarisch bouwvlak A.
2.5. De vereniging en de stichting betogen voorts dat het agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare zou mogen worden vergroot, omdat [partij], die is gevestigd in het plangebied, geen bedrijf voert dat voldoet aan de definitie van glastuinbouwbedrijf in het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek".
2.5.1. Het college stemt in met de opvatting van het college van burgemeester en wethouders dat de aan de gronden reeds gegeven aanduiding glastuinbouw een maximale oppervlakte van 2,5 hectare aan bouwvlak mogelijk maakt.
2.5.2. Ingevolge artikel 9, lid IV, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek", voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het agrarische bouwvlak te vergroten met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 hectare met uitzondering van de bouwvlakken met de aanduiding 'glastuinbouw', waarvan de oppervlakte nooit meer dan 2,5 hectare mag gaan bedragen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het plan er niet toe leidt dat de oppervlakte van de gronden waarop het bouwvlak betrekking heeft groter wordt dan 2,5 hectare. Het deel van de plankaart bij dit bestemmingsplan dat betrekking heeft op de gronden aan de [locaties] is voorzien van de aanduiding 'glastuinbouw bedrijven', zodat ook op dit punt aan de wijzigingsvoorwaarde voor het vergroten van het agrarische bouwvlak is voldaan. Het betoog van de vereniging en de stichting dat deze aanduiding in het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" ten onrechte is opgenomen ten behoeve van de [locaties] kan in de procedure omtrent het wijzigingsplan niet aan de orde komen.
2.6. De vereniging en de stichting voeren aan dat ten onrechte niet is voldaan aan het vereiste dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen.
2.6.1. Volgens het college blijkt uit het aan het wijzigingsplan ten grondslag liggende advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) dat de voorziene uitbreiding van het kassencomplex noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf van [partij] te waarborgen.
2.6.2. Ingevolge artikel 9, lid IV, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek", voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het agrarische bouwvlak te vergroten indien uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen.
In haar advies van 14 juni 2006 stelt de AAB op basis van een onderzoek naar de situatie bij het bedrijf van [partij] dat de voorziene uitbreiding van het bestaande kassencomplex met 4.914 m² noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en -ontwikkeling. De vereniging en de stichting hebben het advies van de AAB niet gemotiveerd bestreden.
Nu de voorgestane uitbreiding volgens de AAB onder meer noodzakelijk is voor de doelmatige bedrijfsontwikkeling van [partij] en deze bedrijfsontwikkeling de continuïteit van het bedrijf waarborgt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat aan deze wijzigingsvoorwaarde is voldaan.
2.7. De vereniging en de stichting voeren verder aan dat uit het provinciale gebiedsplan 'Brabantse Delta' volgt dat de voorziene uitbreiding in de nabijheid van een natte natuurparel niet is toegestaan, omdat deze niet leidt tot verbetering van de condities voor de natuur. De vereniging en de stichting betogen voorts dat de voorziene uitbreiding aan glastuinbouw leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap, mede gezien de nabijgelegen natte natuurparel.
2.7.1. Het college acht genoegzaam gebleken dat de voorziene uitbreiding van de kas op hydrologisch neutrale wijze zal geschieden. Gelet hierop en nu het waterschap Brabantse Delta akkoord gaat met uitbreiding van de glastuinbouw kan het college instemmen met het standpunt van het college van burgemeester en wethouders dat aan de bedrijfsbelangen van [partij] kan worden tegemoetgekomen.
2.7.2. In het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht staat dat het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 200 meter tot de natte natuurparel 'Strijpen/De Berk'. In het gebiedsplan Brabantse Delta staat dat in de omgeving van natte natuurparels geen activiteiten mogen plaatsvinden die een verslechtering van de hydrologische situatie in de natte natuurparel tot gevolg hebben. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan niet leidt tot een dergelijke verslechtering van de hydrologische situatie.
Het college heeft in het provinciale beleid op dit punt op zichzelf dan ook geen aanleiding hoeven zien om goedkeuring te onthouden aan het plan voor zover dat de uitbreiding van glastuinbouw mogelijk maakt.
Overigens is volgens het deskundigenbericht op 4 december 2007 ontheffing van de keur verleend ten behoeve van de bij de kassen aan te leggen lozingsconstructie.
2.7.3. Verder sluit de voorziene uitbreiding van de kassen direct aan op de reeds aanwezige kassen. Gelet hierop en gelet op de afstand tussen deze uitbreiding en de natte natuurparel heeft het college bij de afweging van het belang bij behoud van het bestaande aanzicht van het landschap in het plangebied en het belang van de maatschap bij het waarborgen van de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan de aantasting van het landschap als gevolg van de mogelijke uitbreiding van de kassen.
2.8. De vereniging en de stichting voeren verder aan dat twee onvolkomenheden in de plantoelichting bij het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte niet zijn gewijzigd bij de vaststelling van het plan.
2.8.1. Volgens vaste jurisprudentie komt aan de plantoelichting op zichzelf geen bindende betekenis toe, nu de plantoelichting, anders dan de planvoorschriften en de plankaart, geen onderdeel is van het plan. Het college heeft in de omstandigheid dat de plantoelichting op de twee door de vereniging en de stichting opgemerkte punten onjuist is dan ook geen aanleiding hoeven zien om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.
2.9. De vereniging en de stichting voeren voorts aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" niet voorziet in wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" in de bestemming "Woondoeleinden".
2.9.1. Het wijzigingsplan voorziet onder meer in wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" in de bestemming "Woondoeleinden" ten behoeve van gronden rondom de woning aan de [locatie].
Het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" maakt een dergelijke bestemmingswijziging niet mogelijk voor zover het betreft gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft dit in de nadere memorie van 30 augustus 2007 erkend.
2.9.2. Het plan is dan ook in strijd met artikel 11 van de WRO tot stand gekomen voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" was bestemd als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde". Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Uit het vorenstaande volgt dat er op dit punt rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.
2.10. Hetgeen de vereniging en de stichting hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 4 juni 2007, kenmerk 1277348/1303776, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 4 juni 2007;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan de vereniging Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008