200706746/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], gevestigd te [plaats], gemeente Brielle, waarvan de vennoten zijn […]. en […] [vennoot sub 1], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Brielle,
[appellant sub 2], gevestigd te [plaats], gemeente Brielle, waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 2a], en [vennoot sub 2b], wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/316 van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2],
de raad van de gemeente Brielle.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft de raad van de gemeente Brielle (hierna: de gemeenteraad) verklaard dat een herziening van onder meer het bestemmingsplan "Landelijk gebied Vierpolders" wordt voorbereid.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft de gemeenteraad het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2007, verzonden op 14 augustus 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door [vennoot sub 2b] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [vennoot sub 2b] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2008, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P. van der Eijck, ambtenaar in dienst van de gemeente en bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan de Rijn, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank het beroep van [vennoot sub 2b] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant sub 2] heeft de rechtbank miskend dat [vennoot sub 2b] belanghebbende is bij het besluit van 9 mei 2006.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Het voorbereidingsbesluit heeft onder meer betrekking op het perceel van [appellant sub 2] Ter zitting is gebleken dat [vennoot sub 2b] rechthebbende is van gronden die zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid van dat perceel. Gelet hierop en op de aard van het voorbereidingsbesluit heeft Keijzer een rechtstreeks betrokken belang bij dat besluit en is hij belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
2.2. [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid het voorbereidingsbesluit heeft kunnen nemen.
2.2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover van belang, kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.
2.2.2. In het kader van de beoordeling van de vraag of al dan niet aan een verzoek tot het nemen van een voorbereidingsbesluit zal worden voldaan komt de gemeenteraad, in aanmerking genomen de bewoordingen van artikel 21, eerste lid, van de WRO en de aard van de bevoegdheid die hem daarin is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toe.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 november 2006, in zaak nr.
200600657/1, bestaat voor het oordeel dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het nemen van een voorbereidingsbesluit slechts dan aanleiding indien reeds bij een globale beschouwing aanstonds duidelijk had moeten zijn dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in planologisch opzicht onaanvaardbaar zijn.
Een dergelijk geval doet zich hier niet voor. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorbereidingsbesluit voortvloeit uit zowel gemeentelijk, provinciaal als landelijk beleid dat is gericht op de sanering van glastuinbouw in niet-concentratiegebieden, waaronder begrepen het gebied waarop het voorbereidingsbesluit betrekking heeft. Met het voorbereidingsbesluit heeft de gemeenteraad dan ook beoogd ongewenste ontwikkelingen in strijd met dit glassaneringsbeleid te voorkomen. Bij een globale beschouwing van dit in het voorbereidingsbesluit neergelegde uitgangspunt is niet aanstonds duidelijk dat deze ruimtelijke ontwikkeling in planologisch opzicht onaanvaardbaar is.
Nu niet onaannemelijk is, dat het voorbereidingsbesluit is genomen om ongewenste ontwikkelingen in strijd met het voorgestane glassaneringsbeleid tegen te gaan, is het betoog van [appellant sub 2] dat de gemeenteraad het voorbereidingsbesluit uitsluitend genomen heeft om de oprichting van een kas door [appellant sub 1] op het perceel van [appellant sub 2] te frustreren, onjuist. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ten tijde van het nemen van het voorbereidingsbesluit een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding was waarin eveneens vorenbedoeld glassaneringsbeleid is opgenomen. De stelling van [appellant sub 2] dat onduidelijk is of het op 13 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied" in rechte in stand zal blijven, doet aan het door de gemeenteraad voorgestane uitgangspunt niet af.
2.2.3. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] op het vertrouwensbeginsel geldt dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat geen voorbereidingsbesluit zou worden genomen dat mede betrekking heeft op het perceel waarop [appellant sub 1] een kas wenst te realiseren. Dat [appellant sub 1] ten tijde van het nemen van het voorbereidingsbesluit vooroverleg voerde met het college met betrekking tot de bouw van een kas op het perceel van [appellant sub 2], waarbij het college de indruk heeft gewekt dat de realisering van de kas slechts afhankelijk zou zijn van de medewerking van de leidingbeheerders, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat uitsluitend de gemeenteraad bevoegd is een voorbereidingsbesluit te nemen. Bovendien is niet gebleken, dat het college dat uitdrukkelijk heeft aangegeven.
2.2.4. De rechtbank is derhalve terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten het voorbereidingsbesluit te nemen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover daarbij [vennoot sub 2b] niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [vennoot sub 2b] ongegrond verklaren.
2.5. Het college wordt op na te melden wijze tot vergoeding in de proceskosten veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2007 in zaak nr. 07/316, voor zover [vennoot sub 2b] niet- ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het door [vennoot sub 2b] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brielle tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Brielle aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de gemeente Brielle aan [appellant sub 2] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008