Datum uitspraak: 18 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2007 in zaak nr. 05/4931 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel.
Bij besluit van 24 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2007, verzonden op 23 augustus 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in de behang- en schilderskosten, en dit beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2007.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.G.J. van Dijk, zijn verschenen.
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Regeling financiële tegemoetkoming aan bewoners in verhuis- en herinrichtingskosten 1997 (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, wordt onder een voorziening verstaan een bouwkundige maatregel aan een woning, die strekt tot verbetering van de indeling of van het woongerief.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in de Regeling, een tegemoetkoming verstrekken in de verhuis- en/of herinrichtingskosten aan bewoners van woningen waaraan voorzieningen worden getroffen, met inachtneming van hetgeen de toepasselijke overheidsregelingen daaromtrent bepalen.
Ingevolge het tweede lid, onder a, voor zover thans van belang, worden tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, slechts verstrekt voor door een huurder bewoonde woning en bovendien slechts ingeval en voor zover de voorzieningen, in verband waarmee een tegemoetkoming wordt verstrekt, geschieden met een overheidsbijdrage.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van het bepaalde in de Regeling, aan bewoners van een huurwoning een tegemoetkoming verstrekken in de kosten van behang- en schilderwerk in de woning.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan een tegemoetkoming alleen worden verstrekt indien de bewoners van een woning een huurwoning bewonen waaraan voorzieningen worden getroffen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, met inachtneming van het in artikel 3, tweede lid, bepaalde.
Ingevolge artikel 14 kan het college van burgemeester en wethouders, indien vanwege bijzondere omstandigheden de strikte toepassing van de Regeling naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders tot een onaanvaardbare volledige of gedeeltelijke afwijzing zou leiden, niettemin een tegemoetkoming verstrekken welke ook gedeeltelijk of aanvullend kan zijn, mits de aard en de strekking van de Regeling niet worden aangetast.
Ingevolge de Verordening op de stadsdelen, voor zover thans van belang, is de bevoegdheid besluiten te nemen met betrekking tot de uitvoering van de regeling toegekend aan het dagelijks bestuur.
2.3. Het dagelijks bestuur heeft het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten afgewezen, omdat de aan de eigenaar van het pand waarvan [appellant] huurder is, verleende subsidie voor het treffen van voorzieningen aan dit pand vanwege het overschrijden van de maximale huurgrens was ingetrokken en de voorzieningen derhalve niet met een overheidsbijdrage zijn geschied zoals ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de Regeling is vereist.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur, door zijn verzoek om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten af te wijzen, het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Hij voert hiertoe aan dat hem bij brief van 11 september 2000 door een ambtenaar van het stadsdeel is medegedeeld dat hij een onkostenvergoeding tegemoet kon zien en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hoewel deze brief een ongeclausuleerde toezegging bevatte, daarna aan de bewoners duidelijk kenbaar is gemaakt dat er bepaalde voorwaarden waren verbonden aan het verkrijgen van een tegemoetkoming en dat van een ongeclausuleerde toezegging niet langer sprake was.
2.4.1. Niet in geschil is dat door de eigenaar/verhuurder van de woningen Volkerakstraat 27 t/m 39 subsidie was aangevraagd en verkregen voor het treffen van voorzieningen in die woningen onder de voorwaarde dat de huren van deze woningen onder de huurprijsgrens zouden liggen op het moment van gereedmelding van het project.
In het kader van de uitvoering van de werkzaamheden is aan de bewoners/gebruikers van de woningen aan de Volkerakstraat 27 t/m 39 op 11 september 2000 een brief, ondertekend door de woonconsulent van het steunpunt wonen, gestuurd, waarin zij worden uitgenodigd voor een voorlichtingsavond op 25 september 2000. Daarbij is aangekondigd dat tijdens die avond onder meer een uitleg over de huren en de puntentelling zal worden gegeven en gesproken zal worden over de ingangsdatum voor de nieuwe huur. In de brief staat verder dat de subsidie, welke de eigenaar heeft aangevraagd, is toegewezen, hetgeen betekent dat de bewoners een onkostenvergoeding tegemoet kunnen zien. Dat deze brief een ongeclausuleerde toezegging bevat, zoals de rechtbank heeft overwogen, is in hoger beroep niet bestreden.
Uit het door het college ingebrachte verslag van de op 25 september 2000 gehouden voorlichtingsavond kan evenwel worden afgeleid dat tijdens die bijeenkomst, waar [appellant] met nog 8 andere bewoners is verschenen, op de vraag van de bewoners wat er gebeurt, indien het huurbedrag hoger is dan de huurgrens door een ambtenaar van bouw- en woningtoezicht van het stadsdeel is geantwoord dat daarvoor geen subsidie wordt verstrekt en dus ook geen tegemoetkoming aan de bewoner. Verder is er blijkens dit verslag op gewezen dat het plan is ingediend voor alle woningen, zodat er voorlopig van wordt uitgegaan dat de woningen beneden de huurgrens zijn of daarin worden bijgesteld. Bij de rondvraag is nogmaals gezegd dat bij huurcontracten waar de huur boven de huurgrens ligt, de huurders geen herinrichtingskostenvergoeding krijgen. Gelet op dit verslag heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op deze voorlichtingsavond aan [appellant] duidelijk kenbaar is gemaakt dat wanneer de huurprijs boven het maximum ligt geen subsidie wordt verstrekt en dat daarmee van een ongeclausuleerde toezegging niet langer sprake was. Mede gelet op de onderwerpen, die op de voorlichtingsavond besproken zouden worden, zoals aangekondigd in de uitnodigingsbrief, en in aanmerking genomen dat door [appellant] niet is bestreden dat tijdens de voorlichtingsavond over de huurprijzen is gesproken, bestaat er geen aanleiding ervan uit te gaan dat het van deze avond opgemaakte verslag geen juiste weergave van het aldaar besprokene bevat. [appellant] heeft dan ook, zoals de rechtbank terecht heeft aangenomen, na de voorlichtingsavond kunnen en moeten begrijpen dat hij niet zonder meer aanspraak zou kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Hierbij is in aanmerking genomen dat de mededelingen op de voorlichtingsavond van 25 september 2000 kort na de brief van 11 september 2000 zijn gedaan. De stelling van [appellant] dat hem vanwege zijn leeftijd onvoldoende duidelijk was dat de mededelingen van cruciaal belang waren, maakt dit niet anders, aangezien het onder die omstandigheden op zijn weg heeft gelegen hierover navraag te doen bij het dagelijks bestuur. Voorts kan de omstandigheid dat in het verslag van de voorlichtingsavond staat vermeld dat, samengevat weergegeven, bewoners bij wie de huurprijs boven de huurgrens ligt apart benaderd zullen worden waarbij zal worden aangegeven wat gedaan zal worden, wat hiervan ook zij, niet tot een ander oordeel leiden, omdat hieruit niet valt af te leiden dat de bewoners in afwijking van de eerder gedane en uit de Regeling voortvloeiende mededelingen in aanmerking zouden komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
2.5. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule in artikel 14 van de Regeling. [appellant] stelt in dit kader dat hij met de in de brief van 11 september 2000 gedane mededeling, dat hij een onkostenvergoeding tegemoet kon zien, onjuist is geïnformeerd en hij, indien hij tijdig juist zou zijn geïnformeerd overleg met de verhuurder had kunnen voeren en verlaging van de huurprijs had kunnen bewerkstelligen.
2.5.1. Zoals uit het vorenoverwogene volgt, had [appellant] ná de mededelingen tijdens de voorlichtingsavond op 25 september 2000 kunnen en moeten begrijpen dat hij niet zonder meer in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten en het al dan niet inwilligen van zijn verzoek mede afhankelijk was van de hoogte van de huurprijs. Vanaf dat moment had [appellant] dan ook acht hierop kunnen slaan en, indien nodig, hierover overleg kunnen voeren met de verhuurder. Gelet op de tijd die was gelegen tussen de voorlichtingsavond en het besluit van 20 oktober 2004 tot intrekking van de aan de verhuurder verleende subsidie, had [appellant] hiertoe voldoende gelegenheid. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule in artikel 14 van de Regeling.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 6 september 2005, voor zover hierbij zijn verzoek om een tegemoetkoming in de behang- en schilderkosten is afgewezen, dient te worden aangemerkt als een primair besluit en zij hierin ten onrechte aanleiding heeft gezien zijn beroep voor zover dat betrekking heeft op die afwijzing niet-ontvankelijk te verklaren. Hij voert hiertoe aan dat zowel in het besluit van 24 maart 2005 als in het besluit van 6 september 2005 is beoogd tevens op zijn verzoek om een tegemoetkoming in de behang- en schilderkosten te beslissen.
2.6.1. Uit het besluit van 24 maart 2005 volgt dat hierin alleen is besloten op het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Nu [appellant] in zijn tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift heeft gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde ook in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de behang- en schilderkosten, hij in dit bezwaarschrift een inhoudelijke toelichting heeft gegeven op zijn verzoek om een tegemoetkoming in deze kosten en hij dit verzoek tijdens de hoorzitting ter voorbereiding van het besluit op bezwaar aan de orde heeft gesteld, wordt dit bezwaarschrift geacht mede een bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op dit verzoek in te houden. Voorts kan uit de inhoud van het besluit van 6 september 2005 worden afgeleid dat is beoogd tevens ten aanzien van dit verzoek een besluit op bezwaar te nemen, hetgeen ter zitting is bevestigd door het dagelijks bestuur. Onder deze omstandigheden dient het besluit van 6 september 2005 ook voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een tegemoetkoming in de behang- en schilderkosten te worden aangemerkt als een besluit op bezwaar. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover hierbij het beroep tegen het besluit van 6 september 2005 niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en bij gebreke van andere beroepsgronden bij de rechtbank ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming in de behang- en schilderkosten, het bij haar ingestelde beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.9. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2007 in zaak nr. 05/4931, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 6 september 2005 niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt deze uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008