ECLI:NL:RVS:2008:BD5080

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703692/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor museum in Opmeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar, die op 18 april 2007 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de bouwvergunning die op 17 oktober 2006 door het college van burgemeester en wethouders van Opmeer is verleend aan [vergunninghouder] voor de bouw van een museum op een specifiek perceel in Opmeer. De rechtbank had eerder het bezwaar van [appellante] tegen de vrijstelling en bouwvergunning niet-ontvankelijk verklaard voor een deel en ongegrond voor het overige.

De Raad van State heeft op 18 juni 2008 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het college op 12 oktober 2007 het eerdere besluit van 6 februari 2007 heeft ingetrokken en het bezwaar van [appellante] ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat er geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter.

De Raad heeft verder overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de door [appellante] aangevoerde bezwaren, zoals de vermeende toename van verkeersoverlast en geluidshinder, niet kunnen leiden tot een weigering van de bouwvergunning. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college de bouwvergunning terecht heeft verleend en dat de bezwaren van [appellante] niet opwegen tegen de geldende wet- en regelgeving. De uitspraak van de voorzieningenrechter is bevestigd en het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

200703692/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 18 april 2007 in zaak nrs. 07/553 en 07/554 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opmeer (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van de bouw van een museum op het perceel [locatie], kadastraal bekend onder Opmeer, sectie […], nummer […], te Opmeer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is gericht tegen de verleende vrijstelling en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 12 oktober 2007 heeft het college het besluit van 6 februari 2007 ingetrokken en het door [appellante] tegen het besluit van 17 oktober 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[appellante], het college en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2008, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door B. van Yperen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. I.L. Haverkate, advocaat te Amsterdam, vergezeld door ir. J.A. Bonjer, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] woont tegenover het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft.
2.2. Nu het college bij besluit van 12 oktober 2007 het besluit van 6 februari 2007 heeft ingetrokken en niet is gebleken van enig belang bij een oordeel over de uitspraak van de voorzieningenrechter ten aanzien van het besluit van 6 februari 2007, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid en artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het hoger beroep geacht mede een beroep in te houden tegen het besluit van 12 oktober 2007, aangezien bij dit besluit niet aan de bezwaren van [appellante] is tegemoetgekomen.
2.4. Voor zover [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, wordt het volgende overwogen. Bij besluit van 20 april 2006 heeft de raad van de gemeente Opmeer het bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft bij besluit van 19 december 2006 beslist over de goedkeuring van dit bestemmingsplan en goedkeuring verleend aan de daarin aan het perceel toegekende bestemming "Maatschappelijke doeleinden" met nadere aanduiding "bouwhoogte 18 meter". Bij uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007 (in zaak nr.
200701259/1) is het beroep tegen dit besluit van 19 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop is voormeld bestemmingsplan reeds onherroepelijk van kracht. Het bouwplan, dat voorziet in de bouw van een museum, is in overeenstemming met de hierin aan het perceel gegeven bestemming. Dit brengt mee dat geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het vrijstellingsbesluit van het college. Thans is voor het bouwplan immers geen vrijstelling meer vereist.
Gelet hierop en nu in het besluit van 12 oktober 2007 wat de bouwvergunning betreft, wordt verwezen naar het besluit van 6 februari 2007 en de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak hierover een oordeel heeft gegeven, bestaat, anders dan [appellante] betoogt, geen aanleiding het besluit van 12 oktober 2007 niet bij de beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep te betrekken.
2.5. [appellante] voert aan dat het college bij het verlenen van de bouwvergunning voor het bouwplan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Zij stelt in dit verband dat met de aanwezigheid van het museum het gemotoriseerde verkeer in het omliggende gebied, waaronder haar woning, zal toenemen waardoor verkeersproblemen en geluidsoverlast zullen ontstaan en de luchtkwaliteit zal afnemen.
2.5.1. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien zich een of meer van de in die bepaling omschreven weigeringsgronden voordoen. Zodanige vergunning moet daarentegen worden verleend, indien deze weigeringsgronden ontbreken.
2.5.2. Zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 2.4. is het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek". De grond voor weigering van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, doet zich derhalve niet voor. De door [appellante] gestelde hinder in verband met de toename van het verkeer kon in die procedure aan de orde worden gesteld. Nu de door [appellante] gestelde hinder in verband met de toename van het verkeer, wat hiervan ook zij, niet behoort tot de overige in artikel 44 van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden, kan deze bij de toetsing van het besluit van 12 oktober 2007, waarbij de verleende bouwvergunning is gehandhaafd, geen rol spelen. Het college kon derhalve bij de toepassing van dit artikel aan onderzoek en afweging van de betrokken belangen, als de gestelde nadelige gevolgen voor de omgeving, niet toekomen.
Het betoog faalt.
2.6. [appellante] betoogt verder dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, zodat het college ten onrechte een bouwvergunning hiervoor heeft verleend. Zij voert hiertoe aan dat het college zijn welstandsoordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het positieve welstandsadvies van de stichting Stichting Welstandzorg Noord-Holland (hierna: de stichting) van 9 november 2005, aangezien dit advies onvoldoende is gemotiveerd en hierin niet is onderkend dat het te bouwen museum, gelet op de hoogte en omvang ervan, niet past in de omgeving. Ter toelichting heeft [appellante] vijf verklaringen overgelegd die volgens haar dienen te worden aangemerkt als tegenadviezen.
2.6.1. [appellante] heeft, anders dan het college en [vergunninghouder] stellen, het positieve welstandsadvies niet eerst in hoger beroep, maar reeds tijdens de op 9 oktober 2007 gehouden hoorzitting ter voorbereiding van het besluit van 12 oktober 2007 bestreden, zodat het door haar hieromtrent aangevoerde niet buiten beschouwing dient te worden gelaten. Dit geldt evenzeer voor de door haar ter nadere onderbouwing overgelegde verklaringen die volgens haar tegenadviezen bevatten.
2.6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200506325/1), mag het college, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
2.6.3. Anders dan [appellante] betoogt, is het welstandsadvies van 9 november 2005 niet gelijk te stellen met een stempeladvies, maar is sprake van een, zij het niet uitgebreid, gemotiveerd welstandsadvies. Hierbij is in aanmerking genomen dat de stichting het bouwplan reeds tijdens haar vergadering op 14 september 2005 had besproken en in het advies van 9 november 2005 wordt verwezen naar het verslag van die vergadering.
Nu de door [appellante] overgelegde verklaringen, daargelaten of deze kunnen worden aangemerkt als deskundige tegenadviezen, slechts een alternatieve opvatting bevatten, hierbij de in dit geding van belang zijnde welstandscriteria niet zijn betrokken en [appellante] deze criteria en de door de stichting hieraan gegeven toepassing in het welstandsadvies niet gemotiveerd heeft bestreden, biedt de inhoud van deze verklaringen geen grond voor het oordeel dat dit advies op een onjuiste wijze tot stand is gekomen of zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat het college dit niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daar komt nog bij dat deze verklaringen, wat de welstandsaspecten betreft, vrijwel alleen betrekking hebben op de hoogte van het te realiseren museum en het bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" de bouwhoogte van 18 meter toelaat.
2.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het besluit van 12 oktober 2007. Het hiertegen gerichte beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 12 oktober 2007 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008
85-506.