200706131/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/22623 en 07/22621 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 juli 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 28 mei 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [appellant] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 2007, verzonden op 31 juli 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2008, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar, en bijgestaan door P. Pannekoek en E.J. Kors, werkzaam bij het Meldpunt Asielzoekers Psychologische Problemen (hierna: het MAPP), en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. van Blankenstein, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Grief 1 kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het door hem ingebrachte rapport van het MAPP (hierna: het MAPP-rapport) niet kan afdoen aan het advies van de arts van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: het GGD-advies). Daartoe voert hij aan dat het MAPP-rapport na uitgebreid onderzoek tot stand is gekomen en uitvoerig is gemotiveerd en dat het GGD-advies niet meer inhoudt dan dat een GGD-arts, niet zijnde een psycholoog, op een voorgedrukt formulier bij een aantal vragen het van toepassing zijnde antwoord heeft aangekruist.
2.2.1. Op 11 april 2007 is de vreemdeling in het kader van zijn asielaanvraag onderworpen aan een eerste gehoor. Bij dat gehoor heeft de voor Vluchtelingenwerk Nederland werkzame hulpverlener van de vreemdeling erop gewezen dat vooraf een aantal gesprekken met de vreemdeling is gevoerd waaruit duidelijk is geworden dat hij psychische klachten heeft en dat het MAPP zal onderzoeken of de vreemdeling coherent en consistent kan verklaren. Na een korte voortzetting is het gehoor afgebroken. Op 18 april 2007 is van de zijde van Vluchtelingenwerk Nederland een rapport van het MAPP van 10 april 2007 overgelegd met de resultaten van een door een klinisch-psycholoog verricht onderzoek met betrekking tot de mogelijke psychische problemen van de vreemdeling. De onderzoeker stelt daarin dat bij de vreemdeling sprake lijkt van een ernstige posttraumatische stressstoornis die zich uit in ernstige concentratieproblemen en psychopathologie, met name angst en depressie. Op basis van het onderzoek lijkt hem de conclusie gerechtvaardigd dat er bij de vreemdeling sprake is van ernstige psychische problemen die interfereren met zijn vermogen om een coherent en consistent relaas te kunnen doen in het kader van zijn asielaanvraag.
Op 1 mei 2007 is de vreemdeling, op verzoek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, gezien door een GGD-arts. Deze heeft, op basis van het toen door hem met de vreemdeling gevoerde gesprek, bij advies van dezelfde datum te kennen gegeven dat, voor zover thans van belang, de vreemdeling, gelet op diens medische situatie, kan worden gehoord omtrent zijn asielmotieven, dat zijn medische situatie niet in de weg staat aan het afleggen van coherente verklaringen en dat hij beseft dat zijn verklaringen worden betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Op 2 mei 2007 is de vreemdeling opnieuw onderworpen aan een eerste gehoor. Ook dit gehoor is afgebroken. Het vervolgens op 4 mei 2007 gehouden eerste gehoor is wel afgerond. Op 10 mei 2007 heeft het nader gehoor plaatsgevonden.
2.2.2. In het in het besluit ingelaste voornemen heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het MAPP-rapport geen afbreuk doet aan het GGD-advies, waaruit is gebleken dat de medische klachten van de vreemdeling geen beletsel vormen voor het gehoor en het kunnen afleggen van coherente verklaringen.
Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat dit standpunt aldus moet worden begrepen dat uit het GGD-advies naar voren komt dat de vreemdeling medisch gezien in staat is gehoord te worden. Anders dan voorheen is de staatssecretaris van oordeel dat een GGD-advies als vorenbedoeld geen verdergaande betekenis heeft. Het onderzoek van de GGD-arts is er, in tegenstelling tot het onderzoek dat aan het MAPP-rapport ten grondslag ligt, niet op gericht om te beoordelen of en in hoeverre de vreemdeling vanwege zijn psychische toestand in staat moet worden geacht tijdens dat gehoor coherente en consistente verklaringen af te kunnen leggen. De inhoud van een MAPP-rapport wordt betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door desbetreffende vreemdeling afgelegde verklaringen, aldus de staatssecretaris.
2.2.3. Gelet op de beperkte betekenis die gezien de ter zitting door de staatssecretaris gegeven uiteenzetting toekomt aan het GGD-advies, moet worden geoordeeld dat de voorzieningenrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat het MAPP-rapport niet aan dat advies kan afdoen. Reeds hierom kan aan het verloop van het gehoor, zoals dat valt te herleiden uit het daarvan opgemaakte verslag, geen aanvullende betekenis worden gehecht wat betreft het vermogen van de vreemdeling om een coherent en consistent relaas te doen.
De in grief 3 vervatte klacht is terecht voorgedragen maar leidt, gelet op hetgeen hierna met betrekking tot grief 2 wordt overwogen, niet tot het ermee beoogde resultaat.
2.3. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij zijn afkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe betoogt hij dat hij blijkens het MAPP-rapport getraumatiseerd is, slechts één jaar in de Democratische Republiek Congo heeft gewoond en hij volgens een op 6 juni 2007 door het Documentatie- en Informatiecentrum inzake de Democratische Republiek Congo (hierna: DocuCongo) gegeven reactie de meeste vragen wel degelijk juist heeft beantwoord.
2.3.1. Zoals de staatssecretaris terecht heeft betoogd, volgt uit de conclusie die in het MAPP-rapport is getrokken niet eenduidig dat het vermogen van de vreemdeling om coherent en consistent te verklaren door psychische problemen zodanig is beïnvloed dat hij niet in staat was om op eenvoudige vragen over zijn herkomst en reisverhaal - juist - te antwoorden. De staatssecretaris heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de conclusie in het MAPP-rapport er in zoverre niet aan de in de weg stond de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling te beoordelen.
2.3.2. Voor het oordeel dat de staatssecretaris zich op grond van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen omtrent zijn herkomst en reis naar Nederland niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling zijn afkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, bestaat geen grond. De door de vreemdeling overgelegde reactie van DocuCongo van 6 juni 2007 kan daaraan, zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, niet afdoen. Daargelaten of, zoals DocuCongo stelt, de staatssecretaris sommige antwoorden van de vreemdeling over zijn gestelde land van herkomst en woonplaats ten onrechte fout heeft gerekend, heeft de vreemdeling ook vragen over zijn reisverhaal niet dan wel onjuist beantwoord. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas heeft de staatssecretaris voorts van belang kunnen achten dat de vreemdeling volgens een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee van 29 maart 2007 bij aankomst in Nederland in het bezit was van een authentiek bevonden Kameroens paspoort en door de vreemdeling niet is betwist dat hij inzake zijn gestelde Congolese nationaliteit toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd. De grief faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Scheerhout
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2008
318.
Verzonden: 9 juni 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak