ECLI:NL:RVS:2008:BD3601

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705364/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Dongen Buitengebied en rechtszekerheid

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied, partiële herziening 2006" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 15 mei 2007 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit bestemmingsplan, dat door de raad van de gemeente Dongen op 12 oktober 2006 was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Dongen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid, omdat de legenda en de voorschriften van het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied" van toepassing zijn verklaard zonder dat de detailkaarten ter inzage zijn gelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 april 2008 behandeld.

De Afdeling overweegt dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten stellen dat de tekst en het kaartmateriaal van het reconstructieplan "De Meierij" niet met elkaar in overeenstemming zijn, en dat hun perceel ten onrechte is aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw. Het college heeft echter gesteld dat het perceel van appellant sub 1 in een gebied ligt dat wat betreft de toepassing van het streekplanbeleid moet worden aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied.

De Afdeling concludeert dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening voor de plandelen die betrekking hebben op de gronden van de appellanten. De beroepen zijn gegrond, en de Afdeling vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De uitspraak heeft ook gevolgen voor de proceskosten, die door de provincie Noord-Brabant aan de appellanten moeten worden vergoed.

Uitspraak

200705364/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2007, kenmerk 1239809, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dongen (hierna: de raad) bij besluit van 12 oktober 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Dongen Buitengebied, partiële herziening 2006".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2007, en [appellant sub 2] per faxbericht van 2 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2008, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.M.L. Josten, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid, omdat daarop de legenda en de voorschriften van het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied" van toepassing zijn verklaard. Daarnaast hebben de detailkaarten waarnaar op de plankaart is verwezen niet ter inzage gelegen, zo voert [appellant sub 1] aan.
2.2.1. Ingevolge artikel 1 van het plan zijn van toepassing de voorschriften van het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied", vastgesteld door de raad van Dongen op 16 oktober 1997, zoals deze voorschriften luiden na het besluit inzake goedkeuring van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 2 juni 1998 nummer 188024.
Op de plankaart is vermeld dat daarop van toepassing is de legenda (bestemmingen en aanduidingen) zoals aangegeven op kaartblad nr. 1, -plannummer 5597.02-, van het bestemmingsplan Dongen Buitengebied, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 oktober 1997 en goedgekeurd door gedeputeerde staten bij besluit van 2 juni 1998 nummer 188024.
2.2.2. Het enkele feit dat in het plan de voorschriften en legenda van het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied" van toepassing zijn verklaard, leidt niet tot het oordeel dat het plan rechtsonzeker is, nu is omschreven om welk bestemmingsplan het gaat en wat betreft de voorschriften is bepaald dat het gaat om de voorschriften zoals deze luiden na het besluit omtrent goedkeuring van dit bestemmingsplan van het college van 2 juni 1998, nummer 188024. Daarmee kan geen twijfel bestaan omtrent de antwoorden op de vragen hoe de planvoorschriften luiden en welke legenda bij de plankaart horen.
Op de plankaart is verwezen naar detailbladen die behoren bij het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied". Deze detailbladen en de daarop aangegeven bestemmingen zijn met het voorliggende plan niet vastgesteld en maken geen deel uit van dit plan. De detailbladen behoefden dan ook niet met het onderhavige ontwerpplan ter inzage te worden gelegd.
2.3. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de tekst en het kaartmateriaal van het reconstructieplan "De Meierij" (hierna: het reconstructieplan) niet met elkaar in overeenstemming zijn, zodat daaraan geen betekenis toekomt en de oorspronkelijke tekst van het streekplan "Brabant in Balans" uit 2002 (hierna: het streekplan) doorslaggevend is voor het bepalen van het gevoerde beleid. Zijn perceel ligt volgens het gevoerde provinciaal beleid dan ook in een vestigingsgebied voor glastuinbouw en niet in een mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006, no.
200502427/1.
Voor zover de Afdeling van oordeel is dat het beleid voor glastuinbouw wel is herzien met de vaststelling van het reconstructieplan, betoogt hij dat het beleid zoals opgenomen in het reconstructieplan niet van toepassing is op zijn perceel omdat op zijn perceel geen sprake is van nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf, nu hij al gedeeltelijk onder tunnels teelt.
2.3.1. Volgens het college is op de kaart bij het reconstructieplan het doorgroeigebied correct aangeduid in overeenstemming met de tekst van het reconstructieplan. Het streekplan is derhalve wat betreft het gebied waarin de gronden van [appellant sub 1] liggen, gewijzigd door het reconstructieplan. Het gebied heeft daardoor de status van doorgroeigebied gekregen, waarin nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf in beginsel niet is toegestaan, aldus het college.
2.3.2. Het perceel van [appellant sub 1] ligt aan de [locatie 1], ten noordoosten van Dongen, binnen een in het streekplan aangewezen vestigingsgebied voor glastuinbouw. In het reconstructieplan staat dat "het gebied dat in het streekplan staat aangegeven als vestigingsgebied, langs onder andere de [locatie 1] en de [locatie 2], verder gaat als doorgroeigebied. Hier kunnen de huidige bedrijven zich binnen de gestelde kaders wel verder ontwikkelen, maar nieuwvestiging kan daar niet plaatsvinden." Op de kaart bij het reconstructieplan is het plangebied aangeduid als 'Mogelijk doorgroeigebied' voor glastuinbouw. In het reconstructieplan zijn de onderdelen vermeld waarop dit reconstructieplan geldt als een herziening van het streekplan. Hierbij staat het naar het oosten verschuiven van het vestigingsgebied voor de glastuinbouw ten noordoosten van Dongen en het wijzigen van het gebied ten westen van Dongen van vestigingsgebied in doorgroeigebied. In het streekplan is het gebied ten westen van Dongen niet aangeduid ten behoeve van glastuinbouw. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de zinsnede 'ten westen van Dongen' een kennelijke verschrijving betreft. Er kan geen twijfel over bestaan dat is beoogd de aanduiding 'vestiging glastuinbouw' uit het streekplan te vervangen door de aanduiding 'Mogelijk doorgroeigebied'.
Nu de vaststelling van het reconstructieplan op dit punt, gelet op artikel 16, tweede lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden, geldt als wijziging van het streekplan, komt geen betekenis toe aan de omstandigheid dat het perceel van [appellant sub 1] op de kaart bij het streekplan ligt binnen een als vestigingsgebied voor glastuinbouw aangewezen gebied. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het perceel van [appellant sub 1] in een gebied ligt dat wat betreft de toepassing van het streekplanbeleid moet worden aangemerkt als mogelijk doorgroeigebied.
2.3.3. Volgens paragraaf 3.4.4, onder 12, van het streekplan is nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf in een mogelijk doorgroeigebied slechts op beperkte schaal mogelijk, namelijk wanneer sprake is van daadwerkelijke sanering van een bedrijf dat ten behoeve van een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit dient te worden verplaatst. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 8 augustus 2007, no.
200608096/1betekent de omstandigheid dat [appellant sub 1] thans gedeeltelijk onder tunnels kweekt, niet dat sprake is van een bestaand glastuinbouwbedrijf. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat hier sprake is van nieuwvestiging van of omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.
Wat betreft het toepasselijke streekplanbeleid verschilt de voorliggende situatie met de situatie die aan de orde was in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006, nu het in die zaak ging om gronden die volgens het streekplan lagen binnen een 'vestigingsgebied glastuinbouw'. Voor zover [appellant sub 1] onder verwijzing naar deze uitspraak betoogt dat glastuinbouw op zijn gronden mogelijk gemaakt had moeten worden, faalt dit betoog reeds hierom.
2.4. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 september 2000, no. E01.98.0370 het besluit van het college tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Dongen Buitengebied" onder meer vernietigd voor zover daarbij goedkeuring was verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)", dat werd begrensd door de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4], met uitzondering van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'glastuinbouwconcentratiegebied'. Dit plandeel had onder meer betrekking op gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Uit deze uitspraak volgt, voor zover thans van belang, dat een nieuwe afweging diende te worden gemaakt omtrent de toelaatbaarheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor de glastuinbouw op deze gronden. Hierbij heeft de Afdeling de nabijheid van concentratiegebieden voor glastuinbouw in aanmerking genomen.
Het college heeft bij besluit van 30 september 2003 onder meer goedkeuring onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op de gronden die worden begrensd door de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en de [locatie 4]. Daarbij heeft het college de raad verzocht wat betreft dit plandeel een nieuwe afweging te maken, waarbij de recent door het gemeentebestuur vastgestelde 'Structuurvisie Plus' alsmede het provinciale beleid zoals verwoord in het streekplan nadrukkelijk dienen te worden betrokken. Het plan is opgesteld ter voldoening aan artikel 30 van de WRO.
2.4.1. [appellant sub 1] betoogt dat het plan op zijn gronden onvoldoende glastuinbouw mogelijk maakt. Hij voert aan dat het college en de raad ten onrechte uit de gemeentelijke Structuurvisie Plus hebben afgeleid dat op zijn perceel geen glastuinbouw kan worden gerealiseerd. Volgens de Structuurvisie Plus grenst zijn perceel immers aan het ontwikkelingsgebied voor de glastuinbouw en ligt het perceel in het zoekgebied voor glastuinbouw.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen voorts op het perceel [locatie 5], op welk perceel een kas wordt opgericht, terwijl daar voorheen een witlofkwekerij was gevestigd.
[appellant sub 2] betoogt dat de mate waarin het plan op zijn perceel glastuinbouw mogelijk maakt, hem onvoldoende mogelijkheid biedt voor een volwaardig glastuinbouwbedrijf, nu op zijn gronden slechts drie tot vier hectare aan glastuinbouw is toegestaan, terwijl hij vijf tot zes hectare nodig heeft. Voorts is onvoldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre zijn belangen bij een volwaardig glastuinbouwbedrijf zijn meegewogen bij de besluitvorming, aldus [appellant sub 2].
2.4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat aan het streekplan en de Structuurvisie Plus voldoende argumenten kunnen worden ontleend om niet tegemoet te komen aan de gewenste mogelijkheden voor glastuinbouw. Het college stemt in met de door de raad gemaakte afweging en stelt zich op het standpunt dat de raad zijn besluit deugdelijk heeft gemotiveerd.
2.4.3. De gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn volgens de Structuurvisie Plus deels aangeduid als 'ontwikkeling glastuinbouw' en deels als 'zoekgebied glastuinbouw'.
In de reactie op de zienswijze van [appellant sub 1] staat onder meer vermeld dat er voor is gekozen om niet in het gehele gebied tussen de [locatie 3], [locatie 2], [locatie 4] en de [locatie 1] glastuinbouw mogelijk te maken, maar te volstaan met een strook langs de [locatie 1] en een strook langs de [locatie 2], zodat wordt voorkomen dat er één groot gebied met glastuinbouw ontstaat. Voorts is de aanduiding 'zoekgebied glastuinbouw' in de Structuurvisie Plus opgenomen omdat het gemeentebestuur het gewenst achtte om de mogelijkheden voor het realiseren van een geconcentreerde ontwikkelingslocatie voor glastuinbouw te onderzoeken, ter aanvulling op de mogelijkheden in de bebouwingslinten.
2.4.4. Het plan maakt door middel van de aanduiding 'glastuinbouwconcentratiegebied' op de gronden die worden begrensd door de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en de [locatie 4] glastuinbouw mogelijk op de gronden aan de zijde van de [locatie 2], waaronder begrepen gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], en op het noordelijke deel van de gronden aan de [locatie 1]. Op het deel van de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de zijde van de [locatie 1] maakt het plan geen glastuinbouw mogelijk. Ten zuiden van dit deel van hun gronden bevindt zich het perceel [locatie 5]. Niet weersproken is dat ten behoeve van dit perceel een bouwvergunning is afgegeven voor de bouw van een tuinbouwkas met gebruikmaking van artikel 19 van de WRO. Aldus is op het perceel [locatie 5] omschakeling van teelt op de koude grond naar teelt in kassen mogelijk gemaakt. Dit perceel is evenals de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in het reconstructieplan aangeduid als mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw. In zoverre stemt de situatie op het perceel [locatie 5] overeen met die bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
Door glastuinbouw mogelijk te maken op gronden ten noorden en ten zuiden van de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de [locatie 1] heeft de raad glastuinbouw in de directe omgeving van hun gronden in beginsel aanvaardbaar geacht. Het college heeft ingestemd met de in dit verband door de raad gemaakte belangenafweging. Ter zitting heeft [appellant sub 1] toegelicht dat ontwikkelingen in de bedrijfstak vragen om teelt in kassen, onder meer vanwege de bestrijding van ongedierte.
Onder deze omstandigheden ligt het in de rede om [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voldoende mogelijkheden te bieden tot het voeren van een glastuinbouwbedrijf. Onweersproken is dat hiervoor een oppervlakte van vijf tot zes hectare grond is benodigd waarop glastuinbouw is toegestaan. Het plan maakt het voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] evenwel niet mogelijk om een dergelijke oppervlakte te gebruiken voor glastuinbouw.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied" die betrekking hebben op de gronden die in eigendom zijn van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en die niet tevens zijn voorzien van de aanduiding 'glastuinbouwconcentratiegebied'. Hieruit volgt dat het college, door het plan in zoverre goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Uit het vorenstaande volgt dat er wat betreft deze plandelen rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 mei 2007, kenmerk 1239809, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied" die betrekking hebben op de gronden die in eigendom zijn van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en die niet tevens zijn voorzien van de aanduiding 'glastuinbouwconcentratiegebied';
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II. bedoelde plandelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een totaalbedrag van € 1316,78 (zegge: dertienhonderdzestien euro en achtenzeventig cent); het dient door de provincie Noord-Brabant op de volgende wijze, onder vermelding van het zaaknummer, te worden betaald:
- aan [appellant sub 1] een bedrag van € 672,78 (zegge: zeshonderdtweeënzeventig euro en achtenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- aan [appellant sub 2] een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 1] en € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008
234-528.