Datum uitspraak: 11 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/310 van de rechtbank Assen van 26 september 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 5 september 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) de aan [wederpartij] krachtens de Kaderregeling Kennis en Advies, openstelling biologische landbouw, verleende subsidie op € 478,13 vastgesteld.
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2007, verzonden op 2 oktober 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 december 2007.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.J. Tetar, ambtenaar in dienst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en [wederpartij], vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 3 oktober 2002 (Stcrt. 2002, 196) heeft de minister krachtens artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies de Kaderregeling kennis en advies (hierna: de Kaderregeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, onder a, van de Kaderregeling, voor zover thans van belang, kan de minister ter stimulering van de duurzame ontwikkeling van de agrarische sector op aanvraag subsidie verstrekken aan ondernemers ter zake van het consulteren van deskundigen met het oog op de bedrijfsontwikkeling of -beëindiging.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, worden als subsidiabele kosten uitsluitend de door deskundigen in rekening gebrachte kosten aangemerkt.
Ingevolge het tweede lid worden de kosten, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend in aanmerking genomen, voor zover deze rechtstreeks zijn toe te rekenen aan een of meer van de in artikel 2 bedoelde categorieën van activiteiten.
Bij besluit van 17 juni 2005 (Stcrt. 2005, 116) heeft de minister, lettend op onder meer artikel 2 van de Kaderregeling, het Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2005 (hierna: het Openstellingsbesluit) vastgesteld.
Ingevolge artikel 13 van het Openstellingsbesluit, voor zover thans van belang, kunnen aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor de categorie van activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Kaderregeling, voor zover de activiteiten betrekking hebben op:
e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;
g. het verwerven van alternatieve inkomsten opdat de biologische productiemethode op het bedrijf kan worden gecontinueerd.
2.2. Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft de minister aan [wederpartij] krachtens voormelde regeling subsidie verleend ten bedrage van € 4.950,00.
Op 5 juli 2006 heeft [wederpartij] om vaststelling van de verleende subsidie verzocht. Hij heeft daarbij, voor zover thans van belang, een rapport van Van Dijken Bedrijfsadvies betreffende een financieringsaanvraag van maart 2006 overgelegd en vermeld dat dit rapport betrekking heeft op financieringsmogelijkheden van investeringen die nodig zijn voor omschakeling naar of de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode en het verwerven van alternatieve inkomsten, zodat de biologische productiemethode kan worden gecontinueerd.
2.2.1. Aan het besluit van 21 februari 2007 heeft de minister ten grondslag gelegd dat de voor dit rapport gemaakte kosten niet voor subsidiëring in aanmerking komen, omdat dit rapport betrekking heeft op de overname door [wederpartij] van het maatschapkapitaal van zijn medematen en derhalve louter ziet op een wijziging van de bedrijfsstructuur van Biologisch Bedrijf Hooge Maden en niet direct op de biologische productiemethode.
De rechtbank heeft dat besluit vernietigd, omdat de minister aldus onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom de voor dit rapport gemaakte kosten niet op de voet van artikel 13, onder g, van het Openstellingsbesluit voor subsidiëring in aanmerking komen, nu [wederpartij], naast zijn aandeel in de maatschap, nog een kleiner eigen onderneming in biologische producten drijft en onweersproken heeft gesteld dat het voortbestaan daarvan afhankelijk is van het verkrijgen van meerinkomsten uit de maatschap, waarvoor noodzakelijk is dat hij zijn medematen uitkoopt.
2.3. De minister betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit het rapport niet blijkt dat dit betrekking heeft op het verwerven van alternatieve inkomsten, opdat de biologische productiemethode op de eigen onderneming in biologische producten van [wederpartij] kan worden gecontinueerd.
2.3.1. Dat betoog slaagt. Uit het rapport blijkt niet dat door de overname van het maatschapkapitaal alternatieve inkomsten worden verworven, het voortbestaan van de eigen onderneming van [wederpartij] afhankelijk is van het verkrijgen van meerinkomsten uit de maatschap en daarvoor noodzakelijk is dat [wederpartij] zijn medematen uitkoopt. De minister heeft in het besluit van
21 februari 2007 niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de voor dit rapport gemaakte kosten niet voor subsidiëring op de voet van de regeling in aanmerking komen, omdat het rapport slechts ziet op de wijziging van de bedrijfsstructuur van de maatschap en derhalve niet rechtstreeks betrekking heeft op de biologische productiemethode.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 21 februari 2007 ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 september 2007 in zaak nr. 07/310;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008