ECLI:NL:RVS:2008:BD3587

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704531/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

Op 11 juni 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "5e partiële herziening Nieuw Oosteinde" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit besluit was genomen op 15 mei 2007, waarbij het college goedkeuring verleende aan het door de raad van de gemeente Aalsmeer vastgestelde bestemmingsplan. Appellanten in deze zaak waren een particulier en de besloten vennootschap Hoogvliet Supermarkten B.V. Beide partijen hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de gevolgen van het plan voor hun percelen en de concurrentiepositie van de supermarkt van Hoogvliet B.V.

De Raad van State heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld. [Appellant sub 1] stelde dat zijn perceel ten onrechte niet was meegenomen in de beoordeling van het plan, omdat het college zijn bedenkingen buiten behandeling had gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat het perceel van [appellant sub 1] buiten het plangebied viel en dat de wegomlegging van de Hendrikstraat al was opgenomen in een eerder bestemmingsplan. Het beroep van [appellant sub 1] werd ongegrond verklaard.

Hoogvliet B.V. betoogde dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bijzondere Doeleinden (BD)" onterecht was verleend, omdat dit zou leiden tot concurrentieverlies. De Raad van State oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op distributieplanologische onderzoeken die aantoonden dat er voldoende marktruimte was voor de nieuwe winkels. De bezwaren van Hoogvliet B.V. werden eveneens ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200704531/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hoogvliet Supermarkten B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Aalsmeer (hierna: de raad) bij besluit van 5 oktober 2006 vastgestelde bestemmingsplan "5e partiële herziening Nieuw Oosteinde" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], bij brief bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2007, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoogvliet Supermarkten B.V. (hierna: Hoogvliet B.V.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2007, beroep ingesteld. Hoogvliet B.V. heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 30 juli 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Nieuw Oosteinde" en omvat een nadere invulling van de planologische en juridische voorwaarden voor het winkelcentrum in de nieuwbouwwijk Nieuw Oosteinde.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] stelt dat het college zijn bedenkingen ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, omdat zijn perceel geen deel zou uitmaken van het plangebied. In zijn bedenkingen heeft hij aangevoerd dat het plan ertoe leidt dat een gedeelte van zijn perceel, gelegen aan de Hendrikstraat, achter het perceel Machineweg 139, zal worden bestemd ten behoeve van de wegomlegging van de Hendrikstraat en niet meer geschikt zal zijn voor bouwdoeleinden.
2.4. Het college heeft overwogen dat de bedenkingen van [appellant sub 1] alleen zijn gericht tegen de wegomlegging van de Hendrikstraat over zijn perceel, dat geen deel uitmaakt van dit plan. De verlegging van de Hendrikstraat is al opgenomen in het bestemmingsplan "1e herziening Nieuw Oosteinde" en het plan wijzigt de bestemming van zijn perceel niet, aldus het college.
2.5. Uit de plankaart blijkt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het perceel van [appellant sub 1] buiten het plangebied valt en dat de wegomlegging van de Hendrikstraat over zijn perceel deel uitmaakt van het onherroepelijke bestemmingsplan "1e herziening Nieuw Oosteinde". Voor zover [appellant sub 1] in zijn bedenkingen heeft aangevoerd dat hij schade lijdt en dat het college het plan niet had mogen goedkeuren voordat over deze schade overeenstemming bestaat, overweegt de Afdeling dat de hoogte van mogelijk te lijden of geleden schade in deze procedure niet aan de orde is. Voorts is geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat een bestemmingsplan pas kan worden goedgekeurd nadat overeenstemming bestaat over te vergoeden schade. Gelet op het vorenstaande heeft het college de bedenkingen van [appellant sub 1] afdoende behandeld.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van Hoogvliet B.V.
2.7. Hoogvliet B.V. betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bijzondere Doeleinden (BD)", dat onder meer voorziet in de bouw van winkels ten behoeve van detailhandel. Hoogvliet B.V. heeft de ontwikkeling van het met het plan beoogde winkelcentrum altijd zo begrepen dat haar op 800 meter daarvan gelegen supermarkt aan de Aalsmeerderweg 207 naar het nieuwe winkelcentrum verplaatst zou worden. Nu dit niet in de voorschriften is vastgelegd is niet uitgesloten dat een andere supermarkt dan Hoogvliet B.V. zich in het nieuwe winkelcentrum kan vestigen. Hierdoor zal volgens Hoogvliet B.V. een ernstige ontwrichting van de voorzieningenstructuur optreden. Immers, uit het onderzoek van Ecorys is gebleken dat geen plaats is voor twee supermarkten, aldus Hoogvliet B.V.
2.8. In het plan is bepaald dat binnen de bestemming "Bijzondere doeleinden (BD)" de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de winkels niet meer dan 5.500 m2 mag bedragen, waarvan maximaal 4.500 m2 voor winkels/detailhandel en de rest voor gebouwde expeditiezones.
2.9. De Afdeling stelt voorop dat, voor zover de bezwaren van Hoogvliet B.V. zijn ingegeven door concurrentievrees, er geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit verband alleen de toegestane hoeveelheid bruto vloeroppervlakte van belang is en niet of Hoogvliet B.V. of een andere supermarkt zich in het plangebied zal vestigen.
2.10. De plantoelichting vermeldt dat onderzoeksbureau Ecorys distributieplanologische onderzoeken heeft uitgevoerd naar het winkelprogramma "Nieuw-Oosteinde". Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een onderzoeksrapportage van 3 februari 2003, een aanvullende notitie van 15 juni 2004, een actualisatie van september 2005 en een reactie naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen van februari 2006. In deze onderzoeksrapportages heeft Ecorys de functie van het toekomstige voorzieningencentrum afgewogen binnen de totale detailhandelstructuur in Aalsmeer. Volgens de onderzoeksrapportages is in Nieuw Oosteinde marktruimte voor ongeveer 4.500 m2 vloeroppervlakte voor winkels/detailhandel. In de plantoelichting wordt verder naar aanleiding van de onderzoeksrapportages gesteld dat wanneer het winkelcentrum te krap wordt gedimensioneerd, de consument uit efficiencyoverwegingen andere winkelconcentraties zal bezoeken waar wel in de benodigde artikelen wordt voorzien en dat bij een te ruime opzet leegstand kan ontstaan.
Ecorys heeft geconcludeerd, voor het laatst in februari 2006, dat met de komst van het nieuwe winkelcentrum in Nieuw-Oosteinde de verschillende winkelcentra meer complementair op elkaar aansluiten en dat de effecten op solitair gelegen supermarkten niet tot een duurzame ontwrichting van de retailstructuur leiden. Hoogvliet B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen, dat het college zich hierop bij het nemen van het besluit niet had mogen baseren.
Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat er voldoende marktruimte bestaat voor toevoeging van 4.500 m2 bruto vloeroppervlakte aan winkels en dat Hoogvliet B.V. daardoor niet ernstig wordt geschaad.
2.11. De conclusie is dat hetgeen Hoogvliet B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bijzondere Doeleinden (BD)" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Hoogvliet B.V. is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en Hoogvliet Supermarkten B.V. ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bosnjakovic
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008
325-486.