Datum uitspraak: 3 juni 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het stadsdeel Amsterdam-Centrum om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/361 van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2007 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) aan het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het stadsdeel) krachtens artikel 14, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 vergunning verleend voor het slopen van het pand aan de Rozenstraat 72 te Amsterdam.
Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (hierna: de vereniging) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2008, heeft het stadsdeel de voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing van de verleende vergunning op te heffen.
De vereniging en de Jordanese Buurtgroep Schievink (hierna: de Jordanese Buurtgroep) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 mei 2008, waar het stadsdeel, vertegenwoordigd door A.G.J. Baas, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, de vereniging, vertegenwoordigd door M.J. Rijpkema, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord woningbouwvereniging Eigen Haard (hierna: Eigen Haard), vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam en de Jordanese Buurtgroep, vertegenwoordigd door haar [bestuurslid].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter laat in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening in het midden of Eigen Haard en de Jordanese Buurtgroep als partij als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden beschouwd.
2.2. De bij besluit van 12 december 2006 verleende vergunning voor het slopen van het pand aan de Rozenstraat 72 is verleend in het kader van het project Schievink. Dit project is geprojecteerd in het gebied tussen de Rozenstraat 64 tot en met 76 en de Rozengracht 69 tot en met 75 te Amsterdam. Het plan voorziet in de restauratie en renovatie van de panden aan de Rozengracht en de sloop van de panden aan de Rozenstraat en de bebouwing op het tussenliggende binnenterrein, waarna nieuwbouw zal worden gerealiseerd.
2.3. Het stadsdeel voert aan dat met de intrekking van twee hoger beroepen op 7 april 2008 en de niet-ontvankelijkverklaring van vier hoger beroepen op 14 april 2008, alle voor de restauratie, renovatie en sloop van de van het project Schievink deel uitmakende panden benodigde vergunningen in rechte onaantastbaar zijn geworden, met uitzondering van de hier aan de orde zijnde vergunning voor het slopen van het pand aan de Rozenstraat 72. Het stadsdeel stelt dat de schorsende werking die uitgaat van die vergunning, de uitvoering van het gehele project Schievink belemmert, nu het logistiek, financieel en fysiek niet haalbaar is om hangende het onderhavige hoger beroep over te gaan tot sloop van alle bebouwing met uitzondering van het pand aan de Rozenstraat 72. Gelet op de slechte staat waarin de panden aan de Rozengracht verkeren en de kostenbesparing die tijdwinst met zich meebrengt, bestaat volgens het stadsdeel groot belang bij het op korte termijn aanvangen met de sloop van de panden aan de Rozenstraat en derhalve bij opheffing van de schorsing van de bij besluit van 12 december 2006 verleende vergunning.
2.4. Bij brief van 17 januari 2008, gericht aan de voorzitter naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening van de zijde van de vereniging, heeft het stadsdeel zonder voorbehoud verklaard dat zolang geen uitspraak is gedaan op het hoger beroep, niet zal worden overgegaan tot de sloop van het pand aan de Rozenstraat 72. Gelet op deze ondubbelzinnige standpuntbepaling mocht de vereniging er op vertrouwen dat het stadsdeel het hoger beroep zou afwachten. Dit zou slechts anders zijn indien sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het stadsdeel in redelijkheid niet kan worden gehouden aan deze standpuntbepaling. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. Dat de onderhoudstoestand van de panden aan de Rozengracht is verslechterd is geen bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, nu niet is gebleken dat de onderhoudstoestand na het doen van de toezegging zodanig is verslechterd dat sprake is van een gevaarlijke situatie, op grond waarvan het stadsdeel in redelijkheid niet aan de standpuntbepaling kan worden gehouden. Dat na de brief van 17 januari 2008 de vergunningen die betrekking hebben op de andere panden in rechte onaantastbaar zijn geworden, en derhalve nog slechts de schorsende werking die uitgaat van de op 12 december 2006 verleende vergunning aan uitvoering van de werkzaamheden in de weg staat, kan evenmin als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, nu het stadsdeel geen enkel voorbehoud heeft gemaakt bij de toezegging dat niet tot sloop van het pand aan de Rozenstraat 72 zal worden overgegaan. Dat het eerder aanvangen met de werkzaamheden het stadsdeel een financieel voordeel kan opleveren kan ook niet als een bijzondere omstandigheid gelden. Ten slotte kan ook het belang van Eigen Haard geen doorslaggevend gewicht in de schaal leggen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking, dat zij geen vergunninghoudster is en dat zij als beoogde bouwer van de ter plaatse op te richten bebouwing er rekening mee dient te houden dat de bouw in beginsel pas aan de orde komt als vergunningen op grond van de Monumentenwet 1988 onherroepelijk zijn. Gelet op het vorenstaande, alsmede in aanmerking genomen dat de hoofdzaak op 11 juli 2008, derhalve binnen afzienbare termijn, ter zitting zal worden behandeld, ziet de voorzitter geen aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking te laten komen.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2008