Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vabeog Amersfoort B.V., gevestigd te Amersfoort,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2530 van de rechtbank Arnhem van 25 juli 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vabeog Amersfoort B.V.
het college van burgemeester en wethouders van Tiel.
Bij besluit van 9 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tiel (hierna: het college) geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vabeog Amersfoort B.V. (hierna: Vabeog) een reguliere bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van een bedrijfsgebouw aan de Nieuwe Tielseweg 104a te Tiel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2006 heeft het college het daartegen door Vabeog gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door Vabeog ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Vabeog bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar Vabeog, vertegenwoordigd door mr. J. Witvoet, advocaat te De Bilt, en het college, vertegenwoordigd door W.P.H.M. Rovers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 56a, tweede lid, mag slechts en moet de bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
Ingevolge het derde lid blijven, voor zover de toepassing van de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, leidt tot strijd met het bestemmingsplan of met in de bouwverordening opgenomen voorschriften van stedenbouwkundige aard, die criteria buiten toepassing.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.2. Vabeog betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 24 maart 2006 niet los kan worden gezien van het besluit van 18 maart 2004, waarbij het bezwaar van Vabeog tegen het besluit van het college van 26 mei 2003 tot weigering van een bouwvergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw op het perceel, ongegrond is verklaard. Daartoe voert zij aan dat de aan het besluit van 24 maart 2006 ten grondslag liggende bouwaanvraag de aan het besluit van 18 maart 2004 ten grondslag liggende bouwaanvraag vervangt.
2.2.1. Dit betoog faalt. Het besluit van 18 maart 2004 is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2005 in zaak nr. 200503382/2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 november 2002 in zaak nr.
200201975/1) verzet het stelsel van de Woningwet zich tegen het terugkomen op een in rechte onaantastbare beslissing op een bouwaanvraag zonder dat een nieuwe aanvraag is gedaan. Als een vergunningaanvrager alsnog een bouwvergunning wenst te verkrijgen voor het in de eerdere aanvraag omschreven bouwplan, dan volgt uit dit stelsel dat een nieuwe - al dan niet gelijkluidende - bouwaanvraag moet worden ingediend. Een andere opvatting zou ook leiden tot rechtsonzekerheid. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het besluit van 24 maart 2006 los moet worden gezien van de procedure inzake de eerdere aanvraag om bouwvergunning voor een bedrijfsgebouw op het perceel.
2.3. Vabeog betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het negatieve advies van de welstandscommissie Gelders Genootschap (hierna: de welstandscommissie) van 1 april 2005 de bouwmogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt, doorkruist.
2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2004 in zaak nr.
200305702/1), dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandsbeoordeling een ter beoordeling voorliggend bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden.
De welstandscommissie heeft negatief geadviseerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan de van toepassing zijnde criteria uit de Welstandsnota Tiel 2004 (hierna: de welstandsnota). De welstandscommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet eenduidig van vorm is, dat door de forse gevelvlakken geen sprake is van een kleinschalige opzet die voor belendende woonbebouwing karakteristiek is en dat sprake is van een te geforceerde positionering, zodat geen sprake is van een losse, vrije situering.
In het ter plaatse geldende bestemmingsplan zijn geen voorschriften opgenomen ten aanzien van de vorm en positionering van gebouwen die binnen de op het perceel rustende bestemming kunnen worden opgericht. De planvoorschriften bieden verschillende mogelijkheden om gebouwen te realiseren. De toepassing van de welstandsnota op de door de welstandscommissie aangegeven en door het college overgenomen wijze blijft derhalve binnen de ruimte die met inachtneming van de planvoorschriften in de concrete situatie bij de welstandsbeoordeling bestaat.
2.4. Vabeog betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het negatieve advies van de welstandscommissie aan zijn besluit van 24 maart 2006 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe wijst zij op het door haar overgelegde advies van de welstands- en monumentencommissie van de gemeente Dordrecht (hierna: de welstandscommissie Dordrecht) van 18 augustus 2005. Volgens Vabeog had dit advies voor het college aanleiding moeten zijn voor een nadere motivering van het welstandsadvies van 1 april 2005.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200506325/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
De welstandscommissie Dordrecht heeft zich in het advies van 18 augustus 2005 op het standpunt gesteld dat het bouwen van een duidelijk volume op het perceel een heldere keuze is in het licht van de reeds bestaande afwisseling van grotere gebouwen met kleinschaliger bebouwing. Door de welstandscommissie Dordrecht wordt de openheid van de gevel naar de Nieuwe Tielseweg als positief ervaren. Verder voldoet het bouwplan volgens deze commissie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving op hoofdlijnen aan redelijke eisen van welstand en geeft de van toepassing zijnde Welstandsnota Tiel 2004, zowel wat betreft de stedenbouwkundige inpassing als met betrekking tot het bouwplan zelf, geen reden voor een andere conclusie.
Het college heeft de welstandscommissie om een reactie op het advies van de welstandscommissie Dordrecht gevraagd. Bij brief van 12 oktober 2005 heeft de welstandscommissie zich op het standpunt gesteld dat een duidelijk volume op het perceel niet vraagt om een bepaalde geleding met een zekere diversiteit in materiaalgebruik, maar om een heldere, krachtige hoofdvorm en derhalve om een rondom doorgezette materialisering. Met dit advies, waarachter het college zich heeft geschaard, heeft het college gemotiveerd waarom het achter het welstandsadvies van 1 april 2005 blijft staan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college, gelet op het advies van de welstandscommissie Dordrecht, ten onrechte het welstandsadvies van 1 april 2005 aan zijn besluit van 24 maart 2006 ten grondslag heeft gelegd. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, blijkt uit het advies van de welstandscommissie Dordrecht onvoldoende op welke gronden het welstandsadvies zich niet zou verhouden met de van toepassing zijnde criteria uit de welstandsnota. In het advies van de welstandscommissie Dordrecht wordt verder niet uiteengezet op welke wijze toepassing is gegeven aan de criteria uit de welstandsnota. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, zou met name de positieve waardering van de geleding van het bouwplan en de diversiteit in materiaalgebruik een nadere toelichting behoeven in het licht van het welstandscriterium dat de hoofdvorm van de gebouwen eenduidig dient te zijn. Het betoog faalt derhalve.
2.5. Het beroep van Vabeog op het vertrouwensbeginsel faalt, alleen al omdat schending van dit beginsel niet kan leiden tot verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.6. Nu het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht heeft geweigerd. Gelet hierop behoeft het betoog van Vabeog dat artikel 50 van de Woningwet toepassing mist, geen bespreking.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008