Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3188 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juli 2007 in het geding tussen:
Deurne Recreatie B.V., handelend onder de naam Sportcentrum De Wiemel
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) aan [appellante], vrijstelling verleend voor het wijzigen van het gebruik van een gedeelte van het pand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van een sportcentrum met horeca/dartsgedeelte (ruimte 2), biljarts/pool/snookerruimte (ruimte 3), kleedruimtes (ruimte 4), squashbanen (ruimte 5), serre (ruimte 6), fitnessruimte (ruimte 7), ruimte voor fysiotherapie (ruimte 8), ruimte voor spinning/groepslessen (ruimte 9), en een ruimte voor kinderopvang (ruimte 10).
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het door Deurne Recreatie B.V., handelend onder de naam Sportcentrum De Wiemel (hierna: Sportcentrum De Wiemel), daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat de vrijstelling voor de ruimten 2 tot en met 10 wordt gelezen als vrijstelling voor de ruimten 3, 4 en 7 tot en met 10.
Bij uitspraak van 16 juli 2007, verzonden op 23 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door Sportcentrum De Wiemel daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 mei 2006 vernietigd en het college gelast opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007.
Het college en Sportcentrum De Wiemel hebben elk een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 11 december 2007 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door Sportcentrum De Wiemel tegen het besluit van 6 september 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en geweigerd de gevraagde vrijstelling te verlenen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, en [gemachtigden], zijn verschenen.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Tennishal Energiestraat" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "bebouwing voor bijzondere doeleinden (tennishal)".
Ingevolge artikel 3, aanhef en eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften) mogen op de aldus bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd een tennishal alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals terrassen, pergola's, keermuren en zitgelegenheden, en mogen er voetpaden en parkeergelegenheden worden aangelegd.
Ingevolge artikel 4, onder I, is het verboden de in artikel 3 bedoelde gronden en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van een gedeelte van het betrokken pand voor biljart, pool, snooker, fitness en spinning niet kan worden gekwalificeerd als met het bestemmingsplan strijdig gebruik, zodat daarvoor geen vrijstelling nodig is.
2.2.1. Het betoog faalt. Weliswaar geeft het bestemmingsplan geen nadere omschrijving van het begrip "bijzondere doeleinden", maar de toevoeging "tennishal" geeft aan dat de planwetgever slechts het oog heeft gehad op een tennishal en niet, zoals [appellante] aanvoert, op sportvoorzieningen in het algemeen. Dit volgt ook uit de naam van het bestemmingsplan en het bepaalde in artikel 3, aanhef en eerste lid, van de planvoorschriften. Het standpunt van [appellante] dat uit de plantoelichting blijkt dat de planwetgever ook andersoortige sportdoeleinden dan tennis mogelijk heeft willen maken, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 februari 2005 in zaak nr.
200404104/1), maakt de toelichting geen deel uit van het bestemmingsplan. Daaraan komt op zichzelf geen bindende betekenis toe. Overigens volgt uit de toelichting dat het bestemmingsplan is vastgesteld omdat het gemeentebestuur vooruitlopend op de inwerkingtreding van een meeromvattend bestemmingsplan medewerking wenste te verlenen aan de bouw van een tennishal met vier squashbanen. Een mogelijkheid om het perceel voor andere sportdoeleinden dan tennis en squash te gebruiken, wordt daarin niet vermeld.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2006 in zaak nr.
200508021/1, heeft geconcludeerd dat voor het beoogde gebruik van het betrokken pand niet krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling kan worden verleend, nu dat gebruik slechts mogelijk is geworden door de zonder bouwvergunning geplaatste scheidingswanden en nooddeuren.
2.3.1. Dat het, naar [appellante] stelt, ook zonder het aanbrengen van de scheidingswanden en nooddeuren mogelijk is om de ruimtes 3, 7, 8 en 9 in gebruik te nemen voor biljart, pool, snooker, fitness, fysiotherapie, spinning en groepslessen, doet er niet aan af dat die wanden en deuren, waarvoor bouwvergunning is aangevraagd noch verleend, ten behoeve van het door [appellante] beoogde gebruik zijn aangebracht. De rechtbank heeft dan ook met juistheid, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2006, geconcludeerd dat geen vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO kon worden verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 11 december 2007 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het door Sportcentrum De Wiemel gemaakte bezwaar. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, moet het hoger beroep van [appellante] mede worden geacht te zijn gericht tegen dat nieuwe besluit.
2.6. De gronden die [appellante] tegen het nieuwe besluit op bezwaar heeft aangevoerd, zijn dezelfde als die het tegen de aangevallen uitspraak naar voren heeft gebracht. Zoals hiervoor is overwogen, falen deze. Het beroep tegen het besluit van 11 december 2007 is dan ook ongegrond. Aan de beoordeling of voor het door [appellante] beoogde gebruik vrijstelling krachtens artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO kan worden verleend, komt de Afdeling niet toe.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 11 december 2007 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008