Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Leudal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 augustus 2007 in zaak nr. 07/220 in het geding tussen:
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft de raad van de gemeente Leudal (hierna: de raad) een verzoek van [wederpartijen] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2006 heeft de raad het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2007.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan [wederpartijen] toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door M.A.N. Gerards, ambtenaar in dienst van de gemeente Leudal, en [naam een der wederpartijen], bijgestaan door mr. E. Wiarda, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [wederpartijen] hebben de raad verzocht om vergoeding van de waardevermindering van hun woning aan de [locatie] te [plaats] ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Eerste herziening Kern Haelen-Nunhem" dat in de aanleg van een op de N273 aansluitende weg voorziet.
De raad heeft dit verzoek afgewezen, omdat de planologische verslechtering ten tijde van de aankoop van het perceel, waarop de woning is gelegen (hierna: het perceel), op 2 september 1998, voorzienbaar was.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - [wederpartijen] bij de voorlopige koopovereenkomst van 27 oktober 1995 verplichtingen zijn aangegaan tot de aankoop van het perceel en de planologische verslechtering, waarvan gesteld is dat deze schade heeft veroorzaakt, op dat moment niet voorzienbaar was.
2.4. De raad betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat op 2 september 1998 een nieuwe overeenkomst is gesloten, in de akte van levering van het perceel uitsluitend naar deze laatste overeenkomst wordt verwezen en daarom 2 september 1998 als peildatum voor de voorzienbaarheid heeft te gelden.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Bij de overeenkomst van 27 oktober 1995 hebben [wederpartijen] zich niet tot koop van het perceel verplicht, maar het recht verkregen het perceel voor een bepaald bedrag te kopen, indien, voor zover thans van belang, door het gemeentebestuur van Haelen bouwvergunning wordt verleend en een schone grond verklaring kan worden overgelegd. Eerst nadat duidelijk werd dat bouwvergunning zou kunnen worden verleend en het benodigde bodemonderzoek was verricht, hebben zij dit recht benut en het perceel bij de overeenkomst van 2 september 1998 gekocht.
2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu, zoals ter zitting zijdens [wederpartijen] is bevestigd, niet in geschil is dat de planologische verslechtering, waarvan gesteld is dat deze schade heeft veroorzaakt, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 2 september 1998 voorzienbaar was, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 augustus 2007 in zaak nr. 07/220;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008