ECLI:NL:RVS:2008:BD2773

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707344/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
  • M.L.M. van Loo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ongewenstverklaring vreemdeling en verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die ongewenst is verklaard door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 25 september 2007 werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 12 oktober 2007 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, maar het hoger beroep is niet ontvankelijk verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, een ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. De vreemdeling heeft niet aangetoond dat de ongewenstverklaring is opgeheven of vernietigd, waardoor het hoger beroep geen kans van slagen heeft. De vreemdeling kan zijn argumenten over artikel 15 van de richtlijn in een andere procedure naar voren brengen. De uitspraak is gedaan op 21 mei 2008.

Uitspraak

200707344/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/36745 en 07/36746 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 12 oktober 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 oktober 2007, verzonden op 16 oktober 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de Afdeling partijen medegedeeld dat de behandeling van het hoger beroep wordt aangehouden in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op de door de Afdeling (bij verwijzingsuitspraak van 12 oktober 2007 in zaak nr. 200702174/1; www.raadvanstate.nl) gestelde prejudiciële vragen over de betekenis van artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn) van de Raad van de Europese Unie.
De staatssecretaris heeft, bij brief van 25 april 2008, een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich, bij brief van
9 mei 2008, nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Uit het door de staatssecretaris, bij brief van 25 april 2008, overgelegde besluit van 20 december 2007 blijkt dat de vreemdeling ongewenst is verklaard. De Afdeling heeft hierin, gezien hetgeen hierna wordt overwogen, aanleiding gezien de behandeling van het hoger beroep niet langer aan te houden.
2.2. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van die wet geen rechtmatig verblijf hebben.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 juli 2006 in zaak nr. 200510434/1; JV 2006/347), is het gevolg dat voormelde bepaling aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Gesteld noch gebleken is dat het besluit, waarbij de vreemdeling ongewenst is verklaard, inmiddels is vernietigd of de ongewenstverklaring is opgeheven. Het hoger beroep van de vreemdeling kan derhalve niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, aangezien hem ook na vernietiging van de aangevallen uitspraak en van het besluit van 25 september 2007 ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 geen verblijfsvergunning kan worden verleend. De vreemdeling heeft derhalve geen belang meer bij het door hem ingestelde hoger beroep. Overigens kan de vreemdeling zijn betoog inzake artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn desgewenst in een procedure tegen de ongewenstverklaring dan wel tegen de eventuele weigering om haar op te heffen naar voren brengen.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008
418.
Verzonden: 21 mei 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak