ECLI:NL:RVS:2008:BD2764

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801811/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en belangenafweging bij voortvarendheid

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die op 16 februari 2008 in vreemdelingenbewaring is gesteld. De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, die op 5 maart 2008 de vreemdeling in het gelijk heeft gesteld en de opheffing van de maatregel heeft bevolen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voortvarend heeft gehandeld in de periode voorafgaand aan de inbewaringstelling, wat in strijd is met de vereiste voortvarendheid bij uitzettingen. De staatssecretaris voerde aan dat de vreemdeling in het bezit was van een Turks paspoort dat hij had laten ophalen door zijn zuster, en dat hij daarom niet eerder een Dublin-claim had hoeven indienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond. De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor schadevergoeding en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2008.

Uitspraak

200801811/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/6263 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 5 maart 2008 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2008 (lees: 15 februari 2008) is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) met ingang van 16 februari 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 maart 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, samengevat weergegeven, met name in samenhang met het feit dat de staatssecretaris gedurende de aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van strafrechtelijke detentie niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting, het eerst na 11 dagen ter beoordeling voorleggen van een claim aan Bureau Dublin en het na 17 dagen nog niet leggen van de claim bij de Franse autoriteiten, zonder dat voor die trage gang van zaken enig argument wordt aangevoerd, zich niet verdraagt met de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid.
Daartoe voert de staatssecretaris onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling tijdens een gehoor op 15 februari 2008 heeft verklaard dat hij in het bezit is van een Turks paspoort dat in zijn woning in Frankrijk ligt en dat hij zijn zuster zal vragen dit paspoort naar Heerlen te brengen. Nu door middel van dit paspoort een effectieve uitzetting van de vreemdeling kan plaatsvinden, heeft hij tot 27 februari 2008 met het indienen van een Dublin-claim mogen wachten, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. De vreemdeling heeft van 6 januari 2008 tot 16 februari 2008 in strafrechtelijke detentie verbleven. Op 15 februari 2008 is de vreemdeling met het oog op de uitzetting gehoord. Op 20 februari 2008 is hij naar de Detentieboot Zuid-Holland Zuid te Rotterdam overgeplaatst. Op 21 februari 2008 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken naar deze locatie verzonden. Op 27 februari 2008 heeft de staatssecretaris een aanvang gemaakt met het treffen van voorbereidingen om bij de Franse autoriteiten een claim in te kunnen dienen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2008 heeft de staatssecretaris bij de rechtbank verklaard dat zo spoedig mogelijk een claim bij de Franse autoriteiten zal worden gelegd.
2.1.2. Voor zover de staatssecretaris betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij voor de trage gang van zaken een argument heeft aangevoerd, is de klacht terecht voorgedragen, nu hij ter zitting bij de rechtbank heeft gewezen op de door de vreemdeling afgelegde verklaring dat hij zijn zuster heeft gevraagd zijn paspoort naar hem te brengen.
Niettemin leidt de grief in zoverre niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu dit onverlet laat dat in hoger beroep niet is bestreden het oordeel van de rechtbank dat tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling niet voortvarend is gehandeld. Daarbij is van belang dat eerst daags voor afloop van de strafrechtelijke detentie de vreemdeling is gehoord en is gebleken, dat hij in bezit was van een Turks paspoort en bij dat gehoor te kennen heeft gegeven zijn zuster te vragen dat paspoort te brengen.
De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris niet de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid heeft betracht.
2.2. De voorts in de grief vervatte klacht dat de rechtbank, hoewel de staatssecretaris daartoe belangen heeft gesteld, ten onrechte een belangenafweging achterwege heeft gelaten, is eveneens terecht voorgedragen.
Nu het vereiste van voortvarend handelen geen wettelijk vereiste is voor de inbewaringstelling, is, indien aan dit vereiste niet is voldaan, de bewaring, voor zover aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst dan onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De grief slaagt in zoverre.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3.1. In beroep zijn de gronden van de inbewaringstelling niet bestreden. In het kader van de belangen die zijn gemoeid met de inbewaringstelling heeft de staatssecretaris aangevoerd dat de vreemdeling strafrechtelijk is veroordeeld en bij besluit van 21 februari 2008 ongewenst is verklaard. Dat, zoals de vreemdeling heeft betoogd, dat besluit niet aan hem in persoon is uitgereikt, maakt niet dat aan het gegeven dat hij ongewenst is verklaard in het kader van de belangenafweging geen betekenis zou mogen worden toegekend. Door de vreemdeling zijn geen belangen gesteld, waaraan een groter gewicht toekomt.
Van een onevenwichtigheid, als hiervoor onder 2.2. bedoeld, is dan ook geen sprake.
2.4. Gelet op het vooroverwogene zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 5 maart 2008 in zaak nr. 08/6263;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2008
347-558.
Verzonden: 16 mei 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak