Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 06/2297 van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2007 in het geding tussen:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellante] toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 gewijzigd vastgesteld op nihil en de reeds aan haar toegekende huursubsidie ten bedrage van € 2514,84 teruggevorderd.
Bij besluit van 9 december 2005 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 juli 2006 heeft de minister het door [appellante] tegen het besluit van 9 december 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2007, verzonden op 3 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] tegen het besluit van 14 juli 2006 ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door F.J. Rondaij, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005,343) zijn onder meer de artikelen 3 en 26 van de Huursubsidiewet (hierna: Hsw) komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor de subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu het subsidietijdvak waarop voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de oude bepalingen van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Hsw moet in deze wet en de bepalingen die daarop berusten worden verstaan onder rekeninkomen: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar.
In het derde lid, onder a, is bepaald dat in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder inkomen wordt verstaan het gecorrigeerde verzamelinkomen, over het peiljaar als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw, voor zover thans van belang, kan de minister ambtshalve of op verzoek van een huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden bij de toepassing van artikel 3, derde lid, bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten.
2.3. Bij de toepassing van de hardheidsclausule neergelegd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw kunnen blijkens de Circulaire inzake de Hsw van 14 juni 2002 onder punt 5.3.1 bepaalde inkomstenbestanddelen bij de bepaling van het rekeninkomen buiten beschouwing worden gelaten. Dit kunnen zijn box I-inkomsten die door administratieve oorzaken een hoger gecorrigeerd verzamelinkomen (hierna: een hoger inkomen) hebben veroorzaakt (papieren inkomen zonder draagkrachtverhoging), in welk geval de verhoging in sommige gevallen geheel buiten beschouwing kan worden gelaten.
2.4. In geschil is de ongegrondverklaring door de rechtbank van het beroep tegen het besluit om de aan [appellante] toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 gewijzigd vast te stellen op nihil en de reeds aan haar toegekende huursubsidie ten bedrage van € 2514,84 terug te vorderen. Hieraan ligt ten grondslag dat [appellante] haar onderneming in 2003 heeft beëindigd, als gevolg waarvan de fiscale oudedagsreserve is vrijgevallen en is opgeteld bij haar belastbaar inkomen.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het hier niet gaat om "inkomsten die door administratieve oorzaken een hoger inkomen hebben veroorzaakt". Zij voert hiertoe aan dat als gevolg van de opheffing van de oudedagsreserve een puur fictieve winst ter grootte van in het verleden buiten de belastingheffing gehouden winst bij het gecorrigeerd verzamelinkomen moet worden opgeteld. Voorts betoogt [appellante] dat zij door de opheffing van de fiscale oudedagsreserve geen reële inkomsten heeft genoten en dat haar draagkracht juist is afgenomen met de over de fiscale oudedagsreserve te betalen belasting.
2.6. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de fiscale oudedagsreserve van € 10.179,00, die in 2003 deel uitmaakt van het gecorrigeerd verzamelinkomen, niet valt onder de noemer "inkomsten die door administratieve oorzaken een hoger inkomen hebben veroorzaakt". Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het niet gaat om inkomsten die [appellante] nooit heeft genoten, maar om inkomsten die niet in het jaar dat ze feitelijk zijn genoten belastbaar zijn geweest, maar eerst in 2003 - toen [appellante] haar bedrijf beëindigde - belastbaar werden. De stelling van [appellante] dat thans anders moet worden geoordeeld dan in de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2003, in zaakno.
200204001/1, faalt. [appellante] heeft gedurende enkele jaren de reservering voor de oudedagsreserve als aftrekpost kunnen opvoeren met het gevolg dat haar belastbaar inkomen lager werd vastgesteld. Dat zij als gevolg hiervan niettemin niet in aanmerking kwam voor huursubsidie, anders dan de appellant in genoemde zaak, maakt niet dat van een wezenlijk andere situatie sprake is. Het in die jaren al dan niet hebben genoten van huursubsidie is in dit kader niet relevant.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008