200801396/1 en 200801396/2.
Datum uitspraak: 23 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/835 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 januari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluit van 29 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning gebouwde carport/terrasoverkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en de situatie in de oude staat terug te brengen.
Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2008, verzonden op 16 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2008, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. T.H. Ras, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.P. Ligthart, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De omstandigheid dat [appellant] ter zitting heeft aangegeven dat hij in het kader van de bodemprocedure mogelijk nog een deskundige zal raadplegen, vormt geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Ook overigens bestaan geen beletselen. Partijen zijn op de mogelijkheid van afdoening van de hoofdzaak in de uitnodiging voor de zitting gewezen, zodat zij zich daarop konden voorbereiden.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de bouw van de carport/terrasoverkapping een bouwvergunning is vereist. Daartoe voert hij aan dat het bouwwerk bestaat uit twee bouwvergunningvrije delen: een aanbouw als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichte bouwwerken (hierna: Bblb) en een overkapping als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb.
2.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb, voor zover thans van belang, wordt behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt:
a. het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: (..)
4˚. minder dan 2,5 m diep, (..).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Bblb wordt behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt:
b. het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
a) het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of
b) een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en
c) indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m²: meer dan 1 m van het naburige erf,
2°. niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein,
3°. zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd,
4°. de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m², en
5°. niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd.
2.3.1. Niet in geschil is dat het bouwwerk 4 m breed en 11,5 m lang is en bestaat uit een carport en een terrasoverkapping met daartussen een muur. Anders dan [appellant] betoogt, kan het bouwwerk niet worden gesplitst in een gedeelte dat als aan- of uitbouw aan de woning met een breedte van 2,5 m en een lengte van 11,5 m is aan te merken en een gedeelte dat als bijgebouw dan wel overkapping met een breedte van 1,5 m en een lengte van 11,5 m is aan te merken. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet wordt voldaan aan artikel 2, aanhef en onder a, van het Bblb. Aangezien de bruto-oppervlakte van de carport/terrasoverkapping meer bedraagt dan 10 m², is evenmin voldaan aan artikel 2, aanhef en onder b, aanhef en onderdeel 1°, sub c, van het Bblb. Het bouwen van de carport/terrasoverkapping kan derhalve niet als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid en onderdeel c, van de Woningwet worden aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat hiervoor een bouwvergunning is vereist.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering van de carport/terrasoverkapping bestond. Daartoe voert hij aan dat bijzondere omstandigheden afwijking rechtvaardigen van het beleid van het college bij het al dan niet verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Voorts voert hij daartoe aan dat hij erop mocht vertrouwen dat hij, gelet op de uitlatingen van de zijde van het college, de carport/terrasoverkapping mocht bouwen.
2.4.1. De carport/terrasoverkapping ligt op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herpen" de bestemmingen "Tuinen en open erven I" en "Tuinen en open erven II" hebben. De carport/terrasoverkapping is in strijd met dit bestemmingsplan, aangezien deze niet kan worden aangemerkt als een op gronden met de bestemming "Tuinen en open erven II" toegestaan "ander bouwwerk".
2.4.2. Het college hanteert als beleidsuitgangspunt dat voor grotere percelen in de kernen vrijstelling kan worden verleend voor het bouwen van aan- of uitbouwen of bijgebouwen buiten de bouwvlakken tot een oppervlakte van in totaal 100 m² bij een woning. Niet in geschil is dat zich achter op het perceel een garage van 90 m² bevindt. Aangezien de carport/terrasoverkapping een oppervlakte van 46 m² heeft, wordt de maximale oppervlakte van 100 m² overschreden. Het bouwen daarvan is derhalve in strijd met het beleidsuitgangspunt van het college. Dat ter plaatse van de carport/terrasoverkapping voorheen jarenlang een houten berging heeft gestaan, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van het college van zijn beleidsuitgangspunt moest afwijken. Ook de stelling dat de carport/terrasoverkapping niet tot aanzienlijke verstening leidt, is niet een zodanige omstandigheid.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt eveneens. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van de carport/terrasoverkapping zou verlenen.
De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat concreet zicht op legalisering bestaat.
2.5. Voorts betoogt [appellant] tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden. De door hem gestelde omstandigheden dat de carport/terrasoverkapping geen afbreuk doet aan het open beeld, dat het bouwwerk een geringe inbreuk vormt op het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herpen" en dat het om een groot perceel gaat zonder aan- en/of bijgebouwen nabij de woning, wat daarvan zij, kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college niet handhavend zou optreden tegen het bouwen van de carport/terrasoverkapping.
Ook de omstandigheid dat hij forse investeringen heeft gedaan om de carport/terrasoverkapping te bouwen is niet een zodanige bijzondere omstandigheid. [appellant] heeft door zonder bouwvergunning te bouwen het risico genomen dat verwijdering zou worden gelast.
2.6. Ter zitting is namens het college te kennen gegeven dat indien in deze zaak onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan [appellant] nog drie maanden na verzending van de uitspraak in de gelegenheid wordt gesteld om de carport/terrasoverkapping te verwijderen en de situatie in de oude staat terug te brengen zonder dat dwangsommen worden verbeurd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2008