Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1 A en B], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4 A en B e.a.], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: de raad) bij besluit van 29 juni 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Sint-Michielsgestel Oost".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1 A en B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2007, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2007, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2007, en [appellanten sub 4 A en B e.a.] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2007, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 3] en [appellanten sub 4 A en B e.a.] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2008, waar [appellanten sub 1 A en B], vertegenwoordigd door [appellant sub 1 A], [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, [appellanten sub 4 A en B e.a.], vertegenwoordigd door [appellanten sub 4 A en B], en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. J.H.M. van Cuyck, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Hagelaar, optredend als adviseur van de raad.
Na afloop van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. [appellant sub 3] is in de gelegenheid gesteld om een nader stuk toe te zenden. Bij brief van 10 april 2007 is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, van welke gelegenheid door het college van burgemeester en wethouders van Weert en [appellant sub 3], gebruik is gemaakt.
Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
2.1. In artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een beroepschrift ondertekend. Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Indien een beroep is ingesteld bij de Afdeling kan zij krachtens artikel 8:24, tweede lid, van de gemachtigde, niet zijnde een advocaat of procureur, een schriftelijke machtiging verlangen. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. [appellanten sub 4 A en B] hebben in het beroepschrift verklaard dat het beroep mede wordt ingesteld namens de bewoners van diverse percelen in de omgeving van hun woningen. Daarbij hebben [appellanten sub 4 A en B] geen machtiging of andere stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt, behalve ten aanzien van [appellant sub 4 C], [appellant sub 4 D], [appellant sub 4 E], [appellant sub 4 F], [appellant sub 4 G], [appellant sub 4 H], [appellant sub 4 I], [appellant sub 4 J], [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 4 K], [appellant sub 4 L], [appellant sub 4 M], [appellant sub 4 N], [appellant sub 4 O], [appellant sub 4 P], [appellant sub 4 Q], [appellant sub 4 R], [appellant sub 4 S], [appellant sub 4 T], [appellant sub 4 U], [appellant sub 4 V], [appellant sub 4 W], [appellant sub 4 X], [appellant sub 4 Y], [appellant sub 4 Z], [appellant sub 4 AA], [appellant sub 4 AB] en [appellant sub 4 AC].
[appellanten sub 4 A en B] zijn bij aangetekend verzonden brief van 19 april 2007 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. [appellanten sub 4 A en B] zijn tot en met 18 mei 2007 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. [appellanten sub 4 A en B] hebben de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond, behalve wat betreft voornoemde personen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellanten sub 4 A en B] in verzuim zijn geweest.
Het beroep van [appellanten sub 4 A en B e.a.] is niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld namens anderen dan [appellant sub 4 A], [appellant sub 4 B], [appellant sub 4 C], [appellant sub 4 D], [appellant sub 4 E], [appellant sub 4 F], [appellant sub 4 G], [appellant sub 4 H], [appellant sub 4 I], [appellant sub 4 J], [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 4 K], [appellant sub 4 L], [appellant sub 4 M], [appellant sub 4 N], [appellant sub 4 O], [appellant sub 4 P], [appellant sub 4 Q], [appellant sub 4 R], [appellant sub 4 S], [appellant sub 4 T], [appellant sub 4 U], [appellant sub 4 V], [appellant sub 4 W], [appellant sub 4 X], [appellant sub 4 Y], [appellant sub 4 Z], [appellant sub 4 AA], [appellant sub 4 AB] en [appellant sub 4 AC] (hierna: [appellant sub 4 A] en anderen).
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.3. Het college heeft goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden 3" en "Tuin" die betrekking hebben op het perceel [locatie 1]. Volgens het college is uit informatie van gemeentelijke zijde gebleken dat de grondslag voor het toekennen van deze bestemmingen is vervallen. Het college heeft de bedenkingen van [appellanten sub 2] op dit punt gegrond verklaard.
2.3.1. [appellanten sub 2] betogen dat het perceel [locatie 1] met de bestemmingen "Woondoeleinden 3" en "Tuin" ten onrechte niet is bestemd ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf.
2.3.2. Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel waartegen de inhoudelijke beroepsgronden van [appellanten sub 2] zijn gericht, is aan hun beroepsgronden tegemoetgekomen. Op de raad rust ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO de verplichting om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen. [appellanten sub 2] hebben niet aangevoerd dat de motivering van het besluit van het college volgens hen onjuist is.
Het beroep van [appellanten sub 2] moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1 A en B]
2.5. Ter zitting hebben [appellanten sub 1 A en B] nader toegelicht dat hun beroep zich richt tegen de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het perceel [locatie 2], ten noorden van hun perceel [locatie 3]. Als gevolg van deze, in hun ogen te ruime, bouwmogelijkheden vrezen zij aantasting van hun woon- en leefklimaat. Verder voeren zij aan dat het college hun bedenkingen tegen de verruimde bouwmogelijkheden ten onrechte afzonderlijk heeft bezien, in plaats van in hun onderlinge samenhang.
2.5.1. Volgens het college is de gekozen bestemmingsregeling voor het perceel [locatie 2] passend binnen de directe omgeving. Mede gezien de voorheen geldende bestemmingsregeling voor dit perceel acht het college de gevolgen van de nieuwe bestemmingsregeling niet ontoelaatbaar.
2.5.2. Het plan maakt gebruik van het perceel [locatie 2] voor woondoeleinden mogelijk. Op dit perceel zijn hoofdgebouwen toegestaan met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter. Het plan waarborgt dat tussen het hoofdgebouw op het perceel [locatie 2] en de zijdelingse grens van het perceel van [appellanten sub 1 A en B] een afstand van minimaal 2 meter wordt aangehouden. Nu het hoofdgebouw op het perceel van [appellanten sub 1 A en B] volgens het plan niet dichter dan tot 2 meter van het [locatie 2] mag worden gebouwd, bedraagt de minimale afstand tussen deze hoofdgebouwen 4 meter.
2.5.3. Wat betreft de toegestane goot- en nokhoogte op het perceel [locatie 2] heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze hoogten passend zijn in de directe omgeving van het perceel, nu de maximale goot- en nokhoogte gelijk is aan de maximale goot- en nokhoogte op andere percelen in de directe omgeving van het [locatie 2], waaronder het perceel van [appellanten sub 1 A en B].
Het perceel van [appellanten sub 1 A en B] ligt in de directe omgeving van diverse andere woonpercelen. Gelet op deze ligging en op de minimaal aan te houden afstand van 4 meter tussen de hoofdgebouwen aan de [locatie 3] en het [locatie 2] heeft het college in de door [appellanten sub 1 A en B] gestelde aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van het mogelijke gebruik van het perceel [locatie 2] ten behoeve van woningbouw op zichzelf geen aanleiding hoeven zien om op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat, volgens het in zoverre onweersproken deskundigenbericht, de verruiming van de bouwmogelijkheden op het perceel [locatie 2] geen vermindering van bezonning tot gevolg zal hebben op het perceel van [appellanten sub 1 A en B], omdat hun perceel ten zuiden ligt van het perceel [locatie 2].
2.5.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1 A en B] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1 A en B] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4 A] en anderen
2.6. [appellant sub 4 A] en anderen betogen dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, nu het college heeft volstaan met een herhaling van de reactie op de door hen naar voren gebrachte zienswijze.
2.6.1. Het college heeft bij de beoordeling van de bedenkingen van [appellant sub 4 A] en anderen onder meer aangegeven te kunnen instemmen met de door de raad gemaakte keuzes bij de vaststelling van de plandelen waarvan [appellant sub 4 A] en anderen de goedkeuring bestrijden, alsmede de aan deze keuzes ten grondslag liggende overwegingen. Hierdoor heeft het college de motivering voor deze keuzes tot de zijne gemaakt en de bedenkingen van [appellant sub 4 A] en anderen beoordeeld. In beginsel staat geen wettelijke bepaling of algemeen rechtsbeginsel aan een dergelijke handelwijze in de weg. Voorts leidt een dergelijke handelwijze niet op voorhand tot de conclusie dat het college zich niet - mede naar aanleiding van de door [appellant sub 4 A] en anderen ingebrachte bedenkingen - een eigen oordeel heeft gevormd omtrent hetgeen een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening vereist.
Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat een dergelijke handelwijze op voorhand tot de conclusie dient te leiden dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
2.7. [appellant sub 4 A] en anderen betogen dat het opnemen van één bouwstrook voor verschillende percelen in plaats van aparte bouwvlakken afbreuk doet aan de openheid van hun woonomgeving. [appellant sub 4 A] en anderen richten zich tegen de goedkeuring van de bestemming "Gemengde doeleinden" voor de percelen [locaties 4 en 5], [locaties 2 en 6] en [locatie 7], met uitzondering van [appellant sub 4 AC], die zich niet richt tegen het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming van haar perceel [locatie 5].
2.7.1. De keuze van de raad om voor verschillende percelen één bouwstrook op te nemen, is in lijn met de systematiek die in het gehele plan is gevolgd, aldus het college. In de planvoorschriften is volgens het college geregeld dat een bepaalde afstand dient te worden aangehouden tussen de hoofdbebouwing en de zijdelingse perceelsgrenzen. Het college acht deze systematiek aanvaardbaar.
2.7.2. Ten behoeve van de percelen [locatie 5], [locatie 8] en [locatie 9] is op de plankaart een bouwstrook opgenomen met als toegestaan bebouwingstype 'Open bebouwing'. In de planvoorschriften is open bebouwing gedefinieerd als 'bebouwing bestaande uit overwegend vrijstaande hoofdgebouwen'. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij vrijstaande hoofdgebouwen niet minder dan 2 meter bedragen op gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden". Derhalve heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voldoende waarborgen bevat voor behoud van de bestaande openheid op deze percelen.
De bestemmingsregeling voor de percelen [locatie 4] en [locatie 2] maakt de bouw van aaneengesloten hoofdgebouwen mogelijk, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan één zijde niet minder dan 2 meter mag bedragen. Hoewel het plan in zoverre enige aantasting van de openheid ter plaatse mogelijk maakt, heeft het college aan deze mogelijke aantasting geen doorslaggevend gewicht behoeven toekennen, nu het slechts twee percelen betreft en het plan waarborgt dat de hoofdgebouwen op beide percelen aan minimaal één zijde van het perceel worden gebouwd op een afstand van minimaal 2 meter van de zijdelingse perceelsgrens.
2.8. [appellant sub 4 A] en anderen betogen voorts dat het college bij de beoordeling van de toegekende bestemming "Gemengde doeleinden" aan de percelen [locaties 4 en 5], [locaties 2 en 6] en [locatie 7] ten onrechte [locatie 10] en het [locatie 11] heeft aangemerkt als doorgaande verkeersroute en als aanloopgebied naar het centrum.
2.8.1. Het college acht de keuze van de raad om verschillende percelen aan de [locatie 12] de bestemming "Gemengde doeleinden" toe te kennen planologisch aanvaardbaar, gezien de bestaande situatie waarbij de [locatie 12] fungeert als doorgaande verkeersroute en aanloopgebied naar het centrum.
2.8.2. De bestemming "Gemengde doeleinden" voorziet onder meer in het gebruik van de percelen voor woningen, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven en detailhandel.
[appellant sub 4 A] en anderen wonen, met uitzondering van [appellant sub 4 AC], in het gebied ten zuiden en ten westen van de percelen [locaties 4 en 5], [locaties 2 en 6] en [locatie 9]. [locatie 10] en het [locatie 11] liggen ten westen van de [locatie 12].
2.8.3. In het in zoverre onweersproken deskundigenbericht staat onder meer het volgende vermeld.
Op het perceel [locatie 4] bevindt zich een architectenbureau en op het perceel [locatie 9] een woning met daaraan ondergeschikt een kantoorfunctie voor een softwarebedrijf. De [locatie 12] is een doorgaande weg die een aanloop-/ aanrijroute vormt naar het [locatie 13], welk plein het winkelhart vormt van de kern Sint-Michielsgestel. Aan de [locatie 12] zijn verschillende soorten voorzieningen gevestigd, hoofdzakelijk in de vorm van kleinere winkels. Het [locatie 11] vormt geen doorgaande route, omdat het onlogisch is dat doorgaand verkeer op de [locatie 12] omrijdt via het [locatie 11]. Anderzijds vormt de aanwezige groenstrook op het [locatie 11] geen visuele barrière vanaf de [locatie 12]. Aan het [locatie 11] bevinden zich aan de zijde van de [locatie 12] parkeerplaatsen.
2.8.4. Blijkens het deskundigenbericht en het daarbij gevoegde beeldmateriaal bevinden de percelen [locaties 4 en 5], [locaties 2 en 6] en [locatie 9] zich in de directe nabijheid van de [locatie 12] en bestaat vanaf de [locatie 12] direct zicht op deze percelen. Gelet hierop en gelet op het feit dat de [locatie 12] fungeert als aanloop-/ aanrijroute naar het centrum, aan welke straat reeds diverse soorten voorzieningen zijn gevestigd, alsmede gelet op de aanwezigheid van parkeervoorzieningen aan het [locatie 11], heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om aan deze percelen de bestemming "Gemengde doeleinden" toe te kennen.
2.9. De conclusie is dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen die betrekking hebben op de percelen [locaties 4 en 5], [locaties 2 en 6] en [locatie 7] niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4 A] en anderen is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.10. [appellant sub 3] betoogt dat het plan ten behoeve van het pand [locatie 14] ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om het deel van het pand dat voorheen in gebruik was als smederij te gebruiken als ontvangstruimte en keuken voor zijn museum. [appellant sub 3] betoogt voorts dat ten onrechte slechts de bestemming "Museum" is toegekend aan een deel van zijn gronden aan de [locaties 15-14], nu de toegekende bestemming geen garantie vormt dat heropening van het museum mogelijk is.
2.10.1. Volgens het college voorziet het plan in een uitbreiding van het museum met ongeveer 40 m² voor de vereiste sanitaire voorzieningen en garderobe. Omdat volgens de raad de noodzaak van een verdere uitbreiding van het museum onvoldoende is aangetoond, acht het college de keuze van de raad om geen uitbreiding van het museum toe te staan met de voormalige smederij, die een oppervlakte heeft van 225 m², niet onredelijk. Volgens het college is het streven van de raad uitdrukkelijk gericht op het behoud van het museum van [appellant sub 3] in de gemeente, waarbij de huidige situering op het bedrijventerrein als passend wordt beschouwd gezien de activiteiten van het museum. Het college acht de keuze van de raad voor de voorliggende bestemmingsregeling op dit punt aanvaardbaar.
2.10.2. Volgens het in zoverre onweersproken deskundigenbericht heeft [appellant sub 3] zijn museum per 1 januari 2004 gesloten, waarbij onder meer van belang was dat de keuken van het museum niet geschikt was voor het bereiden van maaltijden. Ter zitting heeft [appellant sub 3] nader toegelicht dat hij een gedeelte van de voormalige smederij op zijn gronden wil gebruiken voor een ontvangstruimte en keuken voor het museum. Dit zou het mogelijk maken om twee groepen bezoekers tegelijk te ontvangen en om te voldoen aan de eisen op het gebied van hygiëne. Bovendien is de voormalige smederij slechts toegankelijk via het museum, vanwege de ligging achter het museum, aldus [appellant sub 3] ter zitting. Volgens [appellant sub 3] is meer ruimte voor uitbreiding van het museum noodzakelijk voor heropening daarvan dan de ruimte waarin het plan voorziet.
Volgens de plantoelichting is het streven van het gemeentebestuur uitdrukkelijk gericht op behoud van het museum in de gemeente, en is de situering van het museum op het bedrijventerrein uitermate passend, gelet op het feit dat binnen het museum daadwerkelijk producten worden vervaardigd. Gelet op dit standpunt en op het feit dat het museum onder meer in verband met een tekort aan ruimte voor een keuken slechts sinds 1 januari 2004 is gesloten, heeft het college niet draagkrachtig gemotiveerd waarom het heeft ingestemd met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid van het museum met 40 m². De vrees voor eventueel gebruik van een uitbreiding voor horeca-activiteiten ter plaatse doet daar niet aan af, nu in het plan aan zodanig gebruik beperkingen kunnen worden gesteld.
2.10.3. Gelet op de omstandigheid dat het museum ten tijde van het bestreden besluit ruim drie jaar gesloten was en de bestemming die is opgenomen ten behoeve van het museum slechts is toegespitst op het gebruik van de gronden voor museumactiviteiten rijst de vraag of de bestemming "Museumdoeleinden" nog realiseerbaar is. Aan de percelen in de directe omgeving van het museum heeft de raad, in tegenstelling tot de gronden waarop het museum is gevestigd, grotendeels de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" toegekend. Gelet hierop lag het op de weg van het college om nader te motiveren waarom het een bestemming toelaatbaar acht die niet tevens het gebruik van de gronden voor bedrijfsdoeleinden toelaat. Het college heeft dit nagelaten.
2.11. Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 9.4.1, onder b, van de planvoorschriften omdat het college het in strijd met een goede ruimtelijke ordening acht om in de voorschriften voor gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" voorschriften op te nemen ten behoeve van de naastgelegen gronden met de bestemming "Museum". Volgens het college blijkt immers uit de 'Nota zienswijzen bestemmingsplan Sint-Michielsgestel Oost' dat dit voorschrift is bedoeld voor het parkeren van bezoekers aan het museum op de locatie [locatie 15].
2.11.1. [appellant sub 3] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 9.4.1, onder b, van de planvoorschriften, welke regeling voorziet in parkeerruimte ten behoeve van het museum.
2.11.2. Ingevolge artikel 9.4.1, onder b, van de planvoorschriften dient op het perceel gelegen aan de [locatie 15] direct naast de gronden met de bestemming "Museum" ruimte te worden gereserveerd ten behoeve van minimaal 6 parkeerplaatsen.
Volgens de 'Nota zienswijzen bestemmingsplan Sint-Michielsgestel Oost' wordt voldaan aan de norm voor 14 parkeerplaatsen voor het museum door het minimum aantal parkeerplaatsen binnen de bestemming "Museum" te wijzigen in 8 plaatsen en wordt in de voorschriften geregeld dat minimaal 6 auto's geparkeerd dienen te worden op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
2.11.3. De bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" voorziet niet in het gebruik van de gronden met deze bestemming ten behoeve van een museum. Blijkens de 'Nota zienswijzen bestemmingsplan Sint-Michielsgestel Oost' heeft de raad echter wel beoogd met het opnemen van artikel 9.4.1, onder b, van de planvoorschriften het gebruik van gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" ten behoeve van het museum mogelijk te maken.
Het college heeft zich in zoverre dan ook op het standpunt kunnen stellen dat artikel 9.4.1, onder b, van de planvoorschriften in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door evenwel slechts goedkeuring te onthouden aan dit planonderdeel en niet aan het gehele plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" dat betrekking heeft op de gronden waarop de 6 parkeerplaatsen zijn voorzien, heeft het college miskend dat het plan na de onthouding van goedkeuring in zoverre ten behoeve van het museum minder parkeerplaatsen mogelijk maakt dan de raad heeft beoogd. Ter zitting heeft het college desgevraagd verklaard dat de aanleiding om op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden was gelegen in de plansystematiek en niet in het beoogde gebruik van de gronden voor parkeerplaatsen als zodanig. Het college heeft niet bezien op welke wijze parkeren ten behoeve van het museum daar mogelijk zou moeten zijn.
2.12. [appellant sub 3] betoogt voorts dat het plan ten onrechte niet voorziet in de bestemming "Woondoeleinden" voor zijn langgevelboerderij aan de [locatie 16]. Volgens hem betreft het een zelfstandige woning die geen deel uitmaakt van zijn smederij en museum. Door ambtenaren in dienst van de gemeente is in het verleden de verwachting gewekt dat hij de boerderij in de toekomst zou mogen splitsen ten behoeve van bewoning van de boerderij door hem en zijn twee kinderen. Hij wijst er verder op dat aan het perceel [locatie 1] wel de bestemming "Woondoeleinden" is toegekend.
2.12.1. Het college acht de keuze van de raad aanvaardbaar om aan de woning aan de [locatie 16] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" toe te kennen, omdat het grootste deel van het perceel is bestemd voor bedrijfsdoeleinden, zodat de woning moet worden beoordeeld als bedrijfswoning. Het college stemt ermee in dat de raad de bestemming "Woondoeleinden" niet wenselijk acht vanwege de omliggende bedrijven. Het college stelt zich op het standpunt dat het, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden is aan vermeende toezeggingen van gemeente-ambtenaren. Van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden is in dit geval geen sprake, aldus het college. Wat betreft de verwijzing naar het perceel [locatie 1] merkt het college op dat het goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op dat perceel.
2.12.2. Over het betoog van [appellant sub 3] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de bestemming "Woondoeleinden" met de mogelijkheid van splitsing in twee woningen zou voorzien. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.12.3. Het college heeft goedkeuring onthouden aan de bestemmingen "Woondoeleinden 3" en "Tuin" voor het perceel [locatie 1]. Reeds hierom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college op dit punt heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.12.4. Volgens het deskundigenbericht heeft [appellant sub 3] het pand aan de [locatie 16], een boerderij met woongedeelte, in het verleden aangekocht als investering, waarbij de verkoopster het recht van gebruik en bewoning heeft behouden. Sinds zij in het voorjaar van 2006 is verhuisd, is het pand onbewoond. Ten tijde van het voorheen geldende plan waren het pand en een deel van de daaraan grenzende gronden bestemd voor "Woondoeleinden". Het college van burgemeester en wethouders heeft op 29 november 2007 aan [appellant sub 3] een bouwvergunning tweede fase verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de woonboerderij, waarbij het gebruik ongewijzigd blijft.
Ingevolge het plan wordt onder een bedrijfswoning verstaan "een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is". Gelet op de omstandigheid dat het pand en een deel van de aangrenzende gronden onder het vorige bestemmingsplan voor "Woondoeleinden" was bestemd en het pand tot enkele maanden voor de vaststelling van het plan als zodanig ook in gebruik was, heeft het college onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het heeft ingestemd met de keuze van de raad om dit pand aan te merken als bedrijfswoning en de omliggende gronden te bestemmen voor "Bedrijfsdoeleinden 2".
2.13. [appellant sub 3] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om meer bedrijfswoningen te realiseren op het perceel [locatie 16].
2.13.1. Het college stemt in met het in het plan gehanteerde uitgangspunt om geen nieuwe woningen op het bedrijventerrein toe te staan om bestaande bedrijven in de toekomst niet verder te beperken in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Volgens het college past dit uitgangspunt goed binnen het provinciaal planologische beleid, dat onder meer is gericht op zuinig omgaan met de beschikbare ruimte op bedrijventerreinen.
2.13.2. [appellant sub 3] heeft niet gemotiveerd waarom het voor zijn bedrijfsvoering nodig zou zijn om meerdere bedrijfswoningen op zijn gronden te kunnen bouwen. Gelet hierop en op het provinciale streven naar zuinig ruimtegebruik op bedrijventerreinen heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om niet te voorzien in bouwmogelijkheden voor de door [appellant sub 3] gewenste bedrijfswoningen.
2.14. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] aanvoert wat betreft de parkeermogelijkheden voor het museum aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit in acht te nemen zorgvuldigheid voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Het beroep is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
Gelet hierop dient het college te bezien in hoeverre en op welke wijze parkeren mogelijk zou moeten zijn op de door de raad beoogde locatie. Hierbij dient het college de mogelijkheid voor de raad te betrekken om eventueel te voorzien in een parkeermogelijkheid voor het museum door middel van het toekennen van de bestemming "Museumdoeleinden" en de aanduiding 'parkeren toegestaan' aan het plandeel dat betrekking heeft op de eventueel voor parkeerdoeleinden benodigde ruimte.
Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geeft verder aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, en het plandeel met de bestemming "Museumdoeleinden". Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Voorts geeft hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" dat betrekking heeft op de langgevelboerderij aan de [locatie 16] en de aangrenzende gronden, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart. Het beroep is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Hetgeen [appellant sub 3] voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie 16] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.15. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant sub 3]. Wat betreft [appellanten sub 1 A en B], [appellanten sub 2], en [appellanten sub 4 A en B e.a.] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. a. verklaart het beroep van [appellanten sub 4 A en B e.a.] niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld namens anderen dan [appellant sub 4 A], [appellant sub 4 B], [appellant sub 4 C], [appellant sub 4 D], [appellant sub 4 E], [appellant sub 4 F], [appellant sub 4 G], [appellant sub 4 H], [appellant sub 4 I], [appellant sub 4 J], [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B], [appellant sub 4 K], [appellant sub 4 L], [appellant sub 4 M], [appellant sub 4 N], [appellant sub 4 O], [appellant sub 4 P], [appellant sub 4 Q], [appellant sub 4 R], [appellant sub 4 S], [appellant sub 4 T], [appellant sub 4 U], [appellant sub 4 V], [appellant sub 4 W], [appellant sub 4 X], [appellant sub 4 Y], [appellant sub 4 Z], [appellant sub 4 AA], [appellant sub 4 AB] en [appellant sub 4 AC] (hierna: [appellant sub 4 A] en anderen);
b. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] geheel niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van 13 februari 2007, kenmerk 1213448, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
a. de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" die nader zijn aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
b. het plandeel met de bestemming "Museum" dat betrekking heeft op de gronden van [appellant sub 3];
c. het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 2" dat betrekking heeft op de langgevelboerderij aan de [locatie 16] en de aangrenzende gronden, zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
IV. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1 A en B] en van [appellant sub 4 A] en anderen geheel, en het beroep van [appellant sub 3] voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,78 (zegge: achthonderdzevenendertig euro en achtenzeventig cent), waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008