Datum uitspraak: 28 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan haar vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats], en [vennoot B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2571 van de rechtbank Maastricht van 24 juli 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Bij besluit van 31 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college) het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het gebruik van het tuincentrum aan de Einighauserweg 101 te Geleen (hierna: het perceel) ten behoeve van de verkoop van bouwmarktproducten afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2006 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar het college, vertegenwoordigd door L. Stevens, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Het hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de verkoop van bouwmarktproducten in het tuincentrum op het perceel.
2.2. Op grond van het ter plaatse als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan in hoofdzaken van de gemeente Sittard" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften mogen op gronden, bestemd voor agrarische doeleinden, geen gebouwen worden opgericht, met uitzondering van agrarische gebouwen, welke niet voor bewoning zijn bestemd, zoals stallen, schuren en dergelijke.
2.3. Bij besluit van 17 juli 1990 heeft het college aan de toenmalige eigenaresse van het perceel vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een kas ten behoeve van een tuincentrum op het perceel.
2.4. De rechtbank heeft vastgesteld dat in het bestemmingsplan geen gebruiksvoorschriften, waaronder een gebruiksverbod, zijn opgenomen. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat aan de bij voormeld besluit van 17 juli 1990 verleende vrijstelling en bouwvergunning geen voorwaarden zijn verbonden wat betreft de te verkopen producten in het tuincentrum. Gelet hierop heeft de rechtbank overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen de verkoop van bouwmarktproducten in het tuincentrum op het perceel. In hoger beroep heeft [appellante] dit oordeel van de rechtbank niet inhoudelijk bestreden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008