Op 21 mei 2008 deed de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van de raad van de gemeente Echt-Susteren. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 maart 2008, waarin de rechtbank de besluiten van de gemeenteraad van 17 augustus 2007, die de bezwaren van de wederpartijen tegen planschadevergoedingen ongegrond verklaarden, vernietigde. De gemeenteraad had op 3 november 2005 aan de wederpartijen planschadevergoedingen toegekend, maar deze vergoedingen werden door de rechtbank als onterecht beoordeeld.
De voorzitter van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen verdere strekking had dan te bepalen dat de gemeenteraad in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoefde te geven aan de bestreden uitspraak van de rechtbank. Dit was van belang omdat het nemen van nieuwe besluiten door de gemeenteraad, voordat het hoger beroep was beslist, zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen.
De voorzitter vroeg de wederpartijen naar hun belang bij het nemen van nieuwe besluiten op bezwaar, en uit hun antwoord bleek dat zij daar momenteel geen belang bij hadden. Dit gaf de voorzitter aanleiding om te bevorderen dat de bodemprocedure spoedig zou worden behandeld. De voorzitter besloot dat de gemeenteraad geen nieuwe beslissingen op bezwaar hoefde te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.