Datum uitspraak: 20 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde,
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een akkerbouwbedrijf en een schapenhouderij. Dit besluit is op 7 februari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, heeft [verzoeker] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr Th.H.W. Juta, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door B.G.M. Gengler, in persoon zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De verleende vergunning is aangevraagd voor het plaatsen van een mestbassin van ongeveer 750 m2. In de inrichting was al een mestbassin van die omvang aanwezig. Aangezien de oppervlakte van beide mestbassins meer dan 750 m2 bedraagt, is het Besluit mestbassins milieubeheer niet van toepassing.
2.3. [verzoeker] voert aan dat door de gebruikers van de kampeerplaatsen en de gasten van het restaurant op zijn kampeerterrein geurhinder zal worden ondervonden ten gevolge van de aanwezigheid van de twee mestbassins.
2.4. Het college heeft bij beoordeling van de van het tweede mestbassin afkomstige geurhinder voor geurgevoelige objecten aansluiting gezocht bij de in het Besluit mestbassins milieubeheer vastgestelde minimale afstanden en de berekeningsmethode die is vastgelegd in de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 (hierna: de Brochure). Op grond van de daarin gehanteerde afstanden komt het college tot de conclusie dat een afstand van 200 meter voor een tweede mestbassin voldoende is om het milieu afdoende te beschermen.
Deze afstand is, behalve de afstand die ingevolge de Brochure moet worden aangehouden vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt tot een geurgevoelig object II in de zin van de Brochure zoals het restaurant, ook de verdubbeling van de afstand die in het Besluit mestbassins milieubeheer wordt aangegeven voor een mestbassin van 750 m2. Niet is gebeken dat het college zich bij het berekenen van deze verdubbelde afstand rekenschap heeft gegeven van de gevolgen die cumulatie van geur van twee mestbassins kan hebben voor de te ondervinden geurhinder. Ter zitting is door het college voorts verklaard dat het geen onderzoek heeft verricht naar de geurhinder die ten gevolge van de mestbassins in de omgeving zal optreden. Ter zitting is gebleken dat de afstand tussen het restaurant en het eerste bassin 175 en tot het tweede 244 meter bedraagt. De afstand van het eerste bassin is derhalve minder dan de 200 meter waarvan, nu geen onderzoek is verricht, zelfs niet aannemelijk is dat deze voldoende is om onevenredige geurhinder van twee mestbassins met in totaal een oppervlakte van ongeveer 1500 m2 bij het restaurant te voorkomen.
Onder deze omstandigheden is de Voorzitter van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart en het besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering, niet in stand zal kunnen blijven.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde van 8 januari 2008;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Bellingwedde aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Bellingwedde aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2008