Datum uitspraak: 21 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/768 van de rechtbank Utrecht van 7 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij brief van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan [appellant] schriftelijk mededeling gedaan van het besluit tot toepassing van bestuursdwang op dezelfde datum inhoudende het wegslepen van een voertuig dat is aangetroffen aan de openbare weg.
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2007, die geacht moet zijn op 20 september 2007 te zijn verzonden, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. [appellant] betoogt dat hij zijn bezwaarschrift tijdig bij de balie van het gemeentehuis heeft afgegeven. Verder betoogt hij dat de vertegenwoordiger van het college niet gemachtigd is om namens degene die bij de gemeente zijn originele bezwaar heeft aangenomen het woord te doen.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt staat het het college vrij te beslissen door wie het zich ter zitting van de rechtbank laat vertegenwoordigen. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft betoogd vormt louter een herhaling van het bij de rechtbank betoogde. De rechtbank heeft dit betoog terecht en op goede gronden verworpen door te overwegen dat niet kan worden geconcludeerd dat het stempel op de kopie van het bewaarschrift van het college afkomstig is en dat [appellant] derhalve niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het college heeft gesteld dat het vaste praktijk is om op een binnengekomen stuk een datumstempel te zetten, waaruit ook de desbetreffende dienst blijkt, en dat op het door [appellant] getoonde stuk deze stempel ontbrak en voorts dat een aan de balie aangenomen stuk wordt doorgestuurd en geregistreerd in het postregistratiesysteem en dat daaruit niet blijkt dat op 15 november 2006 een poststuk van [appellant] is binnengekomen. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de door [appellant] overgelegde getuigenverklaringen geen grond geven voor een ander oordeel omdat daaruit niet blijkt dat [appellant] het bezwaarschrift ook daadwerkelijk heeft ingediend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008