Datum uitspraak: 21 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/902 van de rechtbank Roermond van 8 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Bij besluit van 2 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) een aanvraag van [appellant] om hem een parkeervergunning te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen 24 december 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door J.M.H. Caris, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3 van de Parkeerverordening gemeente Roermond 1997 kan het college op aanvraag aan de eigenaar of houder van een voertuig, wanneer deze woont in een gebied waar vergunninghouderplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, een parkeervergunning verlenen.
2.2. Volgens artikel 2 onder a van de regels voor de vergunningverlening worden per woonadres of bedrijf maximaal twee parkeervergunningen verleend; per parkeervergunning kunnen maximaal twee kentekens worden vermeld; een tweede vergunning wordt dan alleen verstrekt als binnen het gebied meer parkeercapaciteit aanwezig is dan parkeervergunningen. Voor de berekening van de parkeercapaciteit wordt rekening gehouden met een factor van 1,5, omdat niet alle vergunninghouders gelijktijdig aanwezig zullen zijn. Het aantal beschikbare parkeerplaatsen op eigen terrein of in de parkeervoorziening van een wooncomplex wordt in mindering gebracht op het aantal te verlenen parkeervergunningen.
2.3. Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] kan beschikken over een parkeerplaats in de parkeergarage het Roercenter. Deze parkeergarage maakt deel uit van het appartementencomplex waar [appellant] woont.
De rechtbank heeft overwogen dat gelet op die beschikbare parkeerplaats en de door het college gehanteerde beleidsregels de afwijzing in overeenstemming is met dat beleid. Dat de kosten van het huren van een parkeerplaats behoorlijk zijn ten opzichte van de kosten van een parkeervergunning is onvoldoende om in de situatie van [appellant] een uitzondering te maken.
2.4. [appellant] betoogt dat het college de in die parkeergarage beschikbare parkeerplaatsen ten onrechte op het aantal te verlenen parkeervergunningen in mindering heeft gebracht omdat hij geen recht heeft op een vaste, vrijgehouden parkeerplek. Verder betoogt hij dat hij bij de koop van zijn appartement door de verkoper had moeten worden geïnformeerd over de afspraak van de gemeente met de projectontwikkelaar over de parkeervoorzieningen. Ten slotte betoogt hij dat het college een willekeurig beleid voert door aan bewoners in de omgeving van andere parkeerterreinen of garages wel vergunning te verlenen evenals aan bewoners van huizen en winkels in de omgeving van het appartementencomplex maar niet aan de bewoners daarvan.
2.5. Het betoog kan niet slagen. Niet in geschil is dat [appellant] woont in het appartementencomplex Roercenter, dat een parkeergarage deel uitmaakt van dat complex en dat hij een parkeerabonnement heeft bij de exploitant van die parkeergarage. Dat ondanks dat abonnement, naar hij stelt, op koopavonden en in het weekend in de parkeergarage niet altijd plek is om zijn auto te parkeren, is, wat van de juistheid daarvan ook zij, een kwestie tussen hem en de exploitant van de parkeergarage. Het college heeft ter zitting overigens uiteengezet dat de exploitant parkeerplaatsen vrij houdt ten behoeve van abonnementhouders. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de weigering van de vergunning in overeenstemming is met de door het college gehanteerde beleidsregels.
De omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, bij de koop van zijn appartement niet is geïnformeerd over de parkeervoorzieningen en de in dat kader tussen de gemeente en de projectontwikkelaar gemaakte afspraken, heeft betrekking op de rechtsbetrekking tussen hem en de verkoper en ziet niet op het bij de rechtbank bestreden besluit.
Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is evenmin sprake nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie gelijk is aan gevallen waarin wel een parkeervergunning is verstrekt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat van rechtsongelijkheid geen sprake is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008