Datum uitspraak: 21 mei 2008
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de raad van de gemeente Veere,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/419 van de rechtbank Middelburg van 26 juli 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Veere.
Bij besluit van 21 april 2005 heeft de raad van de gemeente Veere (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellant sub 2] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2006 heeft de gemeenteraad het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2007, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gemeenteraad heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 27 september 2007. [appellant sub 2] heeft dat gedaan bij brief van 1 oktober 2007.
De gemeenteraad en [appellant sub 2] hebben voorts elk een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2008, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M. Spierdijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Baarle-Nassau, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant sub 2] is sinds 6 maart 1981 eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel). Hij stelt schade te lijden ten gevolge van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Buitengebied", nu daarbij de exploitatie van een zogenoemde minicamping en toeristisch-recreatief medegebruik nabij het perceel mogelijk is gemaakt.
2.4. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op de gronden aan weerszijden en de overzijde van het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" met als subbestemming "landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden". Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, intensieve tuinbouw in gebouwen als zogenoemde neventak, toeristisch-recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, en voor het behoud, herstel en de versterking van de aanwezige landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Voorts zijn op die gronden ondergeschikte niet-agrarische neventakken, waaronder kleinschalig kamperen, toegelaten. Deze neventakken, met uitzondering van de standplaatsen ten behoeve van kleinschalig kamperen, zijn uitsluitend binnen het agrarisch bebouwingsvlak en binnen bestaande bebouwing toegestaan.
Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Mariekerke" hebben, zowel het perceel, als de gronden in de ruime omgeving daarvan, de bestemming "Agrarische doeleinden, klasse B". De gronden zijn bestemd voor akkerbouw, veeteelt, al dan niet in staand glas uitgeoefende tuinbouw, fruitteelt, bloem- en boomkwekerij en bosbouw met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
2.5. De gemeenteraad heeft het verzoek van [appellant sub 2] ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). De SAOZ heeft, voor zover thans van belang, in augustus 2004 aan de gemeenteraad geadviseerd dat, wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden, [appellant sub 2] per saldo niet in een planologisch nadeliger situatie is geraakt. Volgens het advies zijn de bouwmogelijkheden van de omliggende gronden onder het bestemmingsplan "Buitengebied" aanmerkelijk beperkt, waardoor de intensiteit van de bedrijfactiviteiten is afgenomen en de privacy van [appellant sub 2] is toegenomen. Volgens het advies is de agrarische bebouwing ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" beperkt tot op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken, waarvan het meest nabijgelegen bebouwingsvlak op minimaal 100 m van het perceel is gelegen en de overige bebouwingsvlakken op aanmerkelijk grotere afstand zijn gesitueerd. Volgens de SAOZ heeft het feit dat kleinschalig kamperen op de gronden binnen en direct aansluitend op het agrarisch bebouwingsvlak [locatie 2] is toegestaan weliswaar een zekere negatieve invloed op het zicht en de rust van [appellant sub 2], doch ondervindt deze daarvan, gezien de verhoudingsgewijs beperkte omvang ervan en de tussenliggende afstand inclusief een openbare weg - afgezet tegen de voorheen mogelijke agrarische bebouwing en bedrijvigheid dichterbij aan de overzijde van de weg en aan weerszijden van het perceel - niet in relevante mate meer overlast. Evenmin leidt volgens de SAOZ het toeristisch-recreatief medegebruik als wandelen, fietsen en paardrijden tot nadeel, reeds omdat dit ook voorheen al mogelijk was op de openbare wegen en paden in het gebied.
De gemeenteraad heeft dit advies gevolgd en aan zijn besluit van 21 april 2005, gehandhaafd bij besluit van 1 juni 2006, ten grondslag gelegd.
2.6. De gemeenteraad klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat het besluit van 1 juni 2006 onzorgvuldig is voorbereid, doordat bij de planvergelijking van een te beperkte betekenis van de term "toeristisch-recreatief medegebruik" is uitgegaan, heeft miskend dat de SAOZ in het advies van augustus 2004 geen limitatieve opsomming van hetgeen onder die term wordt verstaan heeft gegeven en ook met het gebruik als geitenweide of speelweide rekening heeft gehouden, ook al wordt dit niet met zoveel woorden vermeld.
2.6.1. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de SAOZ de term "toeristisch-recreatief medegebruik" in het door de gemeenteraad gevolgde advies te beperkt heeft uitgelegd. In aanmerking genomen de door de SAOZ bij brief van 1 oktober 2007 op haar adviezen van augustus 2004 en 13 december 2004 gegeven toelichting, is in die adviezen niet beoogd een limitatieve opsomming te geven van hetgeen onder toeristisch-recreatief medegebruik wordt verstaan. Dit valt in die adviezen ook niet te lezen, nu wandelen, fietsen en paardrijden door het gebruik van het woord "als" kennelijk als voorbeelden van recreatief medegebruik zijn bedoeld. Dat de SAOZ een geitenspeelweide of een speelweide voor kinderen, welk gebruik eveneens, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 juli 2002 in zaak nr.
200104179/1), is aan te merken als toeristisch-recreatief medegebruik, niet met zoveel woorden heeft vermeld, betekent dan ook niet dat met zodanig gebruik bij de planvergelijking geen rekening is gehouden. Ook anderszins bestaat geen grond om dat aan te nemen.
2.7. Het hoger beroep van de gemeenteraad is gegrond.
2.8. Het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank het geschil ten onrechte heeft toegespitst op de waardering van het toeristisch-recreatief medegebruik en niet is ingegaan op de overige gronden van zijn beroep faalt, omdat de rechtbank, nu zij op de in de aangevallen uitspraak aangegeven gronden reeds tot de conclusie was gekomen dat het besluit van 1 juni 2006 moest worden vernietigd, niet gehouden was de overige gronden van zijn beroep te behandelen.
2.9. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.10. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal alsnog de overige door [appellant sub 2] bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.11. [appellant sub 2] heeft betoogd dat de SAOZ er bij haar advisering ten onrechte van uit is gegaan dat een minicamping onder het oude planologische regime mogelijk was.
2.11.1. Dit betoog faalt. De SAOZ heeft in het advies van augustus 2004 bij de planvergelijking de feitelijke situatie ter plaatse, waaronder de reeds langer dan de planmutatie bestaande minicamping vrij dicht bij de weg en ver van het bouwvlak, buiten beschouwing gelaten, omdat diende te worden uitgegaan van hetgeen op grond van de bij de vergelijking betrokken bestemmingsplannen maximaal mogelijk is. De SAOZ heeft derhalve terecht geabstraheerd van de feitelijke situatie onder het oude regime en de maximale planologische invulling als uitgangspunt genomen. Voorts heeft de SAOZ aangenomen dat het ingevolge het nieuwe bestemmingsplan toegestane "kamperen bij de boer" enige negatieve invloed op het zicht en de rust van [appellant sub 2] heeft.
2.12. [appellant sub 2] heeft voorts betoogd dat de gemeenteraad, door zich op het standpunt te stellen dat hij ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied", dat de exploitatie van een minicamping en toeristisch-recreatief medegebruik nabij het perceel mogelijk maakt, per saldo niet in een planologisch nadeliger situatie is geraakt, heeft miskend dat hij van de recreatieve activiteiten op geringe afstand van het perceel meer overlast zal ondervinden, dan van de agrarische activiteiten die ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse toegestaan waren.
2.12.1. Ook dat betoog faalt. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de nadelen die [appellant sub 2] van de minicamping en van de op de omliggende gronden rustende bestemming voor toeristisch-recreatieve doeleinden ondervindt in de adviezen van de SAOZ zijn betrokken, doch deze nadelen, afgezet tegen de forse agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Mariekerke", van onvoldoende gewicht zijn om te oordelen dat [appellant sub 2] ten gevolge van de bestemmingsplanwijziging per saldo in een planologisch nadeliger situatie is geraakt. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden om aan te nemen dat hij van de minicamping en het toeristisch-recreatief medegebruik nabij het perceel zoveel meer overlast ondervindt, dan van de agrarische bebouwing en bedrijvigheid die onder het voorheen geldende planologisch regime aan de overzijde van de weg en aan weerszijden van het perceel mogelijk waren, dat geoordeeld moet worden dat de gemeenteraad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
2.13. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] ongegrond verklaren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de gemeenteraad gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 26 juli 2007 in zaak nr. 06/419;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008