ECLI:NL:RVS:2008:BD2105

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woningzoekende door Urgentiecommissie KAN regio

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 11 september 2007 haar beroep tegen de afwijzing van een urgentieaanvraag door de Urgentiecommissie KAN regio ongegrond verklaarde. De aanvraag om urgentie werd ingediend op 18 december 2006, maar afgewezen omdat de commissie van mening was dat er geen sprake was van een noodsituatie. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarna [appellante] hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 23 april 2008 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.J. van Vliet, terwijl de beroepscommissie werd vertegenwoordigd door mr. drs. N.R.M. de Melliano.

De Raad van State overwoog dat volgens de Regionale Huisvestingsverordening Knooppunt Arnhem-Nijmegen 2002 een urgentiebewijs alleen kan worden verstrekt aan woningzoekenden die in een noodsituatie verkeren. De commissie had vastgesteld dat [appellante] over een woning beschikte en dat haar medische problematiek niet door de woning werd veroorzaakt. [appellante] betoogde dat haar huidige woonsituatie een negatieve invloed had op haar psychische gesteldheid, maar de Raad van State oordeelde dat deze problematiek geen directe relatie had met de woning of de woonomgeving.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de commissie de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden had kunnen handhaven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 mei 2008.

Uitspraak

200707185/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1518 van de rechtbank Arnhem van 11 september 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Beroepscommissie woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen, rechtsopvolger van de Urgentiecommissie KAN regio.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2006 heeft de Urgentiecommissie KAN regio (hierna: de commissie) een aanvraag van [appellante] om urgentie als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft de commissie het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 5 oktober 2007 en doorgezonden naar de Raad van State, hoger beroep ingesteld.
De Beroepscommissie woonruimteverdeling Stadsregio Arnhem Nijmegen (hierna: de beroepscommissie), rechtsopvolger van de commissie, heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.J. van Vliet, advocaat te Nijmegen, en de beroepscommissie, vertegenwoordigd door mr. drs. N.R.M. de Melliano, voorzitter van de commissie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.1 van de Regionale Huisvestingsverordening Knooppunt Arnhem-Nijmegen 2002 gelden bij de beoordeling van een aanvraag voor een urgentiebewijs de volgende criteria:
a. Een urgentiebewijs kan slechts worden verstrekt aan een woningzoekend huishouden dat buiten eigen schuld in een zodanige noodsituatie verkeert dat verhuizen op zeer korte termijn noodzakelijk is en dat aannemelijk kan maken niet in staat te zijn binnen deze termijn andere, gezien het probleem, geschikte woonruimte te vinden.
b. Onder noodsituatie wordt een situatie verstaan, waarbij sprake is van meervoudige problematiek van medische of sociale aard, waarvan het ontstaan de woningzoekende niet verwijtbaar is.
(…)
De nadere uitwerking van het urgentiebeleid is opgenomen in bijlage 3 van deze verordening.
Ingevolge bijlage 3 is een noodsituatie een noodzakelijke voorwaarde om voor een urgentie in aanmerking te komen en moet het probleem een directe relatie hebben met de woning of de woonomgeving. Een andere woning in de KAN regio moet een oplossing zijn voor de huidige noodsituatie.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de commissie ten grondslag gelegd dat bij [appellante] geen sprake is van een noodsituatie omdat zij over een woning beschikt, de medische problematiek niet door de woning wordt veroorzaakt en een andere woning de problematiek niet zal oplossen.
2.3. [appellante] betoogt dat wel sprake is van een noodsituatie en dat haar problematiek wel een directe relatie met de woning heeft. De kleine woning waarin zij en haar baby wonen heeft een negatieve invloed op haar psychische gesteldheid.
2.4. Dit betoog faalt. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de commissie zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen noodsituatie is, omdat de problematiek van [appellante] geen directe relatie heeft met haar woning of woonomgeving maar wordt veroorzaakt door haar psychische gesteldheid. De omstandigheid dat [appellante] dat anders ziet en de door [appellante] in het hoger beroepschrift genoemde schriftelijke stukken, voor zover deze in de beoordeling kunnen worden betrokken, geven geen grond voor het oordeel dat dit standpunt onjuist zou zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat commissie de afwijzing van de urgentieverklaring op goede gronden heeft kunnen handhaven omdat [appellante] niet voldeed aan de criteria om voor zo'n verklaring in aanmerking te komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008
307.