ECLI:NL:RVS:2008:BD2104

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707121/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van ontheffing voor de aanleg van een fietspad onder de Flora- en faunawet

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 mei 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de vereniging Milieugroep Westervoort tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de aanleg van een fietspad langs De Schans in de gemeenten Duiven en Westervoort. De minister had eerder besloten dat voor deze aanleg geen ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig was. De Milieugroep was het hier niet mee eens en had bezwaar gemaakt, wat door de minister ongegrond werd verklaard. De rechtbank Arnhem bevestigde dit besluit, waarna de Milieugroep hoger beroep aantekende.

De Afdeling heeft de zaak op 17 april 2008 behandeld. De Milieugroep voerde aan dat de minister zich ten onrechte had laten adviseren door de Dienst Landelijk Gebied (DLG), omdat deze niet onafhankelijk zou zijn. Ook werd betwist dat de aanleg van het fietspad geen verontrusting van beschermde diersoorten met zich mee zou brengen. De rechtbank had volgens de Milieugroep onvoldoende rekening gehouden met eerdere uitspraken die relevant waren voor deze zaak.

De Afdeling oordeelde dat de minister zich op een objectieve en inzichtelijke wijze had laten adviseren door de DLG en dat er geen bewijs was dat het advies partijdig was. De minister had aannemelijk gemaakt dat de aanleg van het fietspad buiten het leefgebied van de beschermde diersoorten zou plaatsvinden en dat de Flora- en faunawet niet werd overtreden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanleg van het fietspad geen ontheffing vereiste. Het hoger beroep van de Milieugroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200707121/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Milieugroep Westervoort, gevestigd te Westervoort,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5456 van de rechtbank Arnhem van 28 augustus 2007 in het geding tussen:
de vereniging Milieugroep Westervoort
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) aan de Dienst Landelijk Gebied van zijn ministerie (hierna: de DLG) meegedeeld dat voor de voorgenomen aanleg van een fietspad langs De Schans in de gemeenten Duiven en Westervoort geen ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig is.
Bij op 11 september 2006 verzonden besluit heeft de minister het door de vereniging Milieugroep Westervoort (hierna: de Milieugroep) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door de Milieugroep daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Milieugroep bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Milieugroep heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2008, waar de Milieugroep, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [penningmeester] van de Milieugroep, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.J. Veth en ing. K.W. Mossink, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 10 is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, derde lid, kan de minister ontheffing verlenen van onder andere het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9, 10 en 11.
2.2. De Milieugroep heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de minister zich ten onrechte heeft laten adviseren door de DLG, omdat die dienst niet onafhankelijk is. Voorts heeft de Milieugroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister haar stelling, dat het toekomstige gebruik van het fietspad tot verontrusting van de diersoorten zal leiden, voldoende heeft weerlegd door te verwijzen naar telefonisch verkregen informatie van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming (hierna: de VZZ) dat loslopende honden de waterspitsmuis niet verontrusten en de mededeling dat het in het betreffende gebied verboden zal worden honden los te laten lopen. Ten slotte heeft de Milieugroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat voor de aanleg van het fietspad een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw vereist is. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2007, zaaknummer
200607731/1waarbij de goedkeuring van het wijzigingsplan "2e wijzigingsvoorschrift van het bestemmingsplan Hondsbroeksche Pleij en Schans" is vernietigd, aldus de Milieugroep.
2.2.1. De DLG heeft op 1 februari 2006 een advies uitgebracht aan de minister over de aanleg van het fietspad. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 juli 2007 in zaak nr.
200700485/1) mag de minister zich door zijn ambtelijke dienst, zoals de DLG, laten adviseren, mits de adviezen op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld. Niet is gebleken dat het advies van de DLG niet aan deze vereisten voldoet. Anders dan de Milieugroep heeft gesteld brengt het enkele feit dat de DLG in dit geval betrokken is bij de inrichting van het gebied, niet met zich dat het advies partijdig is. De minister mocht het advies dan ook bij de voorbereiding van zijn besluit betrekken.
2.2.2. Het fietspad is voorzien langs de oude defensiegracht van het fort Geldersoort en langs de Lee-watergang. Het water en de oever van de gracht vormen het leefgebied van de beschermde diersoorten de waterspitsmuis, de kamsalamander en de rugstreeppad.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het fietspad op cultuurgrond, buiten het leefgebied, zal worden aangelegd en dat de verboden genoemd in de artikelen 9 en 11 van de Ffw niet zullen worden overtreden. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving, reeds daarom moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting in de zin van artikel 10 van de Ffw. De aanleg van het fietspad zal plaatsvinden in het najaar, wat volgens de in opdracht van de DLG door Grontmij uitgevoerde natuurtoets (hierna: de Natuurtoets) de beste periode is voor de beschermde soorten. Voorts zullen honden moeten worden aangelijnd. Dat honden ongehinderd achter de beschermde diersoorten zullen aanrennen en hun uitwerpselen tot een onaanvaardbare waterverontreiniging zullen leiden zijn in de loop van de procedure opgeworpen, in het geheel niet onderbouwde veronderstellingen van de Milieugroep. Onder die omstandigheden kon de minister volstaan met de telefonisch verkregen informatie van de VZZ dat loslopende honden de waterspitsmuis niet verontrusten. Gelet hierop is de Afdeling, in navolging van de rechtbank, van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen verontrusting als bedoeld in artikel 10 van de Ffw zal plaatsvinden. Wat betreft de in het gebied aanwezige vleermuizen en vogels blijkt uit de Natuurtoets dat die niet te lijden hebben van de aanleg, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de Ffw voor de aanleg van het fietspad niet nodig is. Anders dan de Milieugroep heeft aangevoerd is dit in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2007, zaaknummer
200607731/1, nu daarin is overwogen dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg zal staan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008
290.