Datum uitspraak: 21 mei 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats]
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 3 juli 2007, kenmerk 1252600, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tilburg bij besluit van 11 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Noordwesttangent: Verlengde Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg".
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Nadere stukken zijn ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2008, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen. Voorts is daar gehoord de raad van de gemeente Tilburg, vertegenwoordigd door mr. L. van Grinsven en ir. W. Hoogveld, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft hij er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellante] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen door goedkeuring te verlenen aan het plan, waarin haar recreatiewoning binnen de bestemming verkeersdoeleinden is opgenomen. Volgens haar kan de recreatiewoning buiten het plangebied blijven als bij de aansluiting van de Verlengde Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg op de Dongenseweg een bocht wordt aangebracht in het tracé en als de bestemming verkeersdoeleinden evenredig wordt verdeeld over de grondeigenaren aan de beide zijden van de weg.
2.3. De Afdeling gaat er op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vanuit dat de aansluiting van de Verlengde Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg wordt bepaald door de ligging van de as van de huidige Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Als gevolg van die aansluiting ter hoogte van de Dongenseweg ontstaat een verkeerskruising. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verkeersbelangen zich verzetten tegen een bocht in de weg ter plaatse van die kruising.
In het plan is met het oog op de te verwachten uitbreiding van de weg een overmaat opgenomen voor de aanleg van extra voorsorteervakken. Gezien de rijrichting is voor die vakken ruimte in het plan opgenomen aan de wegkant van de recreatiewoning en op de plaats van die recreatiewoning. De verdeling van het tracé over de verschillende grondeigenaren aan weerszijden van het tracé is aldus geheel door planologisch relevante redenen bepaald.
Het college heeft geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan de belangen van [appellante]. Hierbij is in aanmerking genomen dat de recreatiewoning tot dusverre nooit als zodanig is bestemd en dat de gemeente zich bereid heeft verklaard om de woning aan te kopen of te onteigenen op het moment dat de noodzaak zich daartoe voordoet.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Stolker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008