ECLI:NL:RVS:2008:BD2086

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707290/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit tot instellen van eenrichtingverkeer op de Enkweg te Wijhe

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe ongegrond heeft verklaard. Het college had op 12 december 2006 besloten om eenrichtingverkeer in te stellen op de Enkweg te Wijhe, met als doel de weg autoluw te maken en de veiligheid van fietsers te vergroten. Het besluit werd in bezwaar door het college gehandhaafd, waarna [appellante] in beroep ging. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 10 april 2008 heeft [appellante] haar bezwaren tegen het verkeersbesluit toegelicht. Zij betoogde dat de verkeersintensiteit op de Enkweg al was afgenomen door andere maatregelen en dat het instellen van eenrichtingverkeer haar bedrijf zou benadelen. [appellante] stelde dat klanten door het eenrichtingverkeer moesten omrijden en dat dit zou leiden tot een afname van de bereikbaarheid van haar bedrijf. Ook werd aangevoerd dat het besluit zou leiden tot verkeersonveilige situaties.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college bij het nemen van verkeersbesluiten een ruime beoordelingsmarge toekomt. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende advies had ingewonnen, onder andere van de politie en een adviesbureau, en dat er geen aanleiding was om aan de zorgvuldigheid van deze adviezen te twijfelen. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid tot het verkeersbesluit had kunnen komen en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200707290/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1214 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 september 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (hierna: het college) besloten tot het instellen van eenrichtingverkeer op de Enkweg te Wijhe in de rijrichting van noord naar zuid tussen huisnummer 81 en de Industrieweg.
Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 12 december 2006, onder aanvulling van de motivering ervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T.H.I.M. Pierik, advocaat te Zwolle, en [firmant] en het college, vertegenwoordigd door J.B. van der Kolk en R. de Ruiter, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Olst-Wijhe, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd medegedeeld dat het hoger beroep beperkt is tot het besluit van het college om eenrichtingverkeer in te stellen op een gedeelte van de Enkweg.
2.2. Met het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit heeft het college beoogd de Enkweg autoluw te maken en de veiligheid van fietsers op deze weg te vergroten.
2.3. [appellante], dat aan de [locatie] een garagebedrijf, een taxibedrijf, een verkooppunt voor brandstoffen en een wasstraat exploiteert, bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college in redelijkheid tot dit verkeersbesluit heeft kunnen komen. Zij voert aan dat de voorzieningenrechter het college ten onrechte heeft gevolgd in zijn standpunt dat het instellen van eenrichtingverkeer op een deel van de Enkweg noodzakelijk is. Daartoe stelt zij dat de verkeersintensiteit op deze weg door het sluiten van de spoorwegovergang Kerkpadsblok en het weren van de lijnbus reeds aanzienlijk is afgenomen en dat het instellen van eenrichtingverkeer niet tot een verdere afname leidt.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat de bereikbaarheid van haar bedrijf als gevolg van het verkeersbesluit niet aanzienlijk zal verslechteren, nu haar klanten door het ingestelde eenrichtingverkeer moeten omrijden en vrachtwagens en touringcars moeite hebben met de draai naar haar bedrijfsterrein. Bovendien heeft de voorzieningenrechter volgens haar niet onderkend dat de Enkweg uitkomt op een gevaarlijke kruising met de weg De Omloop. Zij stelt dat veel klanten deze kruising willen vermijden en om die reden haar bedrijf na het instellen van eenrichtingverkeer niet meer zullen aandoen.
[appellante] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het instellen van eenrichtingverkeer op de Enkweg leidt tot een toename van het aantal verkeersonveilige situaties, omdat onder meer de bezoekers van haar bedrijf hun auto op de weg zullen moeten keren. Ook zullen vrachtwagens die haar bedrijf vanuit de richting van De Omloop aandoen, bij gebrek aan ruimte om te keren, haar terrein en de Enkweg achteruitrijdend moeten verlaten in de richting waaruit zij gekomen zijn, aldus [appellante].
Tot slot is de voorzieningenrechter er volgens [appellante] ten onrechte aan voorbijgegaan dat het college de financiële gevolgen van het verkeersbesluit voor haar bedrijf niet heeft onderzocht. [appellante] stelt dat zij als gevolg van het ingestelde eenrichtingverkeer een zodanig omzetverlies lijdt dat het college haar compensatie had moeten bieden.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 april 2007 in zaak nr.
200606811/1), komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.3.2. Aan het besluit tot het instellen van eenrichtingverkeer heeft het college in de bezwaarfase onder meer een advies van de politie IJsselland van 25 april 2007 en een door adviesbureau Goudappel Coffeng B.V. opgestelde rapportage van 29 mei 2007 ten grondslag gelegd. Het college heeft aldus gevolg gegeven aan het advies van de commissie bezwaarschriften om de noodzaak tot het autoluw maken van de Enkweg nader toe te lichten.
Uit het advies van de politie IJsselland blijkt dat bezwaren bestaan tegen autoverkeer in twee richtingen op het betrokken weggedeelte. Volgens het advies is het weggedeelte hiervoor te smal en zou onder meer gevaar ontstaan voor de fietsers die van de weg gebruik maken. Bovendien zouden gebruikers van de weg deze bij het toestaan van autoverkeer in twee richtingen als zeer gevaarlijk ervaren.
Uit de door adviesbureau Goudappel Coffeng B.V. opgestelde rapportage komt naar voren dat het instellen van eenrichtingverkeer op het betrokken weggedeelte ertoe leidt dat de verkeersintensiteit op de gehele Enkweg afneemt. Volgens deze rapportage biedt de Enkweg onvoldoende ruimte voor autoverkeer in twee richtingen en is het instellen van eenrichtingverkeer noodzakelijk om te bewerkstelligen dat de weg voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een zogeheten fietsstraat.
2.3.3. Evenals de voorzieningenrechter ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldige wijze van totstandkoming of inhoudelijke juistheid van de door de politie IJsselland en adviesbureau Goudappel Coffeng B.V. gegeven adviezen, te minder nu [appellante] hier geen andersluidend deskundigenadvies tegenover heeft gesteld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zijn verkeersbesluit niet mede op deze adviezen heeft mogen doen steunen.
2.3.4. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het instellen van eenrichtingverkeer leidt tot een zodanige vermindering van de bereikbaarheid van het bedrijf van [appellante], dat het college bij afweging van de betrokken belangen hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten. Nu ter hoogte van het bedrijf van [appellante] op de Enkweg geen eenrichtingverkeer is ingesteld, blijft het bedrijf vanuit twee richtingen voor autoverkeer bereikbaar. Slechts verkeer dat het bedrijf van [appellante] verlaat, dient als gevolg van het eenrichtingverkeer op het naastgelegen deel van de Enkweg, mogelijk een omweg te maken. Niet is aangetoond dat de verslechtering van de feitelijke bereikbaarheid door de omstandigheid dat een deel van dit verkeer gebruik zal moeten maken van de als gevaarlijk ervaren kruising van de Enkweg met De Omloop en het bedrijf van [appellante] daarom mogelijk zal mijden, van dien aard is dat het college daaraan beslissende betekenis had moeten toekennen.
2.3.5. [appellante] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat touringcars en vrachtwagens haar bedrijf als gevolg van het verkeersbesluit niet langer kunnen bereiken. In het besluit op bezwaar heeft het college verwezen naar de resultaten van een door adviesbureau Tauw uitgevoerd onderzoek, waaruit naar voren komt dat touringcars en vrachtwagens genoeg ruimte hebben om vanaf de Enkweg de draai naar het bedrijfsterrein van [appellante] te maken. [appellante] heeft de resultaten van dit onderzoek niet gemotiveerd betwist.
2.3.6. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het instellen van eenrichtingverkeer leidt tot een toename van het aantal verkeersonveilige situaties op de Enkweg. De stelling van [appellante] dat bezoekers van haar bedrijf hun auto op deze weg moeten keren is, wat hiervan ook zij, hiervoor niet voldoende. Dat vrachtverkeer komend vanaf haar bedrijfsterrein geen andere mogelijkheid heeft dan de Enkweg achteruitrijdend te verlaten, is door [appellante] niet aannemelijk gemaakt.
2.3.7. Voor zover [appellante] betoogt dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de financiële gevolgen van het verkeersbesluit voor haar bedrijf, wordt overwogen dat ten tijde van de besluitvorming geen zodanige schade moest worden verwacht dat het college dit besluit niet op zorgvuldige wijze heeft kunnen nemen zonder zich de financiële belangen van [appellante] nader aan te trekken. Met de voorzieningenrechter wordt overwogen dat [appellante] de door haar gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de door [appellante] overgelegde omzetcijfers niet kan worden afgeleid dat haar bedrijf omzetverlies heeft geleden sinds het instellen van eenrichtingverkeer op een deel van de Enkweg. Indien zij niettemin meent door het verkeersbesluit in onevenredige mate te zijn getroffen, kan [appellante] het college langs de weg van een verzoek om een zelfstandig schadebesluit om compensatie vragen.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene deelt de Afdeling het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college in redelijkheid tot het bestreden verkeersbesluit heeft kunnen komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008
187-546.