ECLI:NL:RVS:2008:BD2079

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706104/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor wijziging gebruik pand ten behoeve van detailhandel in tuin- en dierbenodigdheden

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 mei 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college had op 11 januari 2006 het verzoek van Bovac B.V. om vrijstelling voor het wijzigen van het gebruik van een pand aan de Kanaaldijk Noord 13 te Eindhoven afgewezen. Bovac B.V. wilde het pand gebruiken voor detailhandel in tuin- en dierbenodigdheden, onder de naam Jumper. Het college had in een eerder besluit van 4 juli 2006 het bezwaar van Bovac en Meba Verdi B.V. gegrond verklaard, maar de rechtbank vernietigde dit besluit op 11 juli 2007 en droeg het college op een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van 4 juli 2006 onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering had. De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat er onvoldoende parkeergelegenheid was voor de voorgenomen detailhandel. De rechtbank had niet onderkend dat de herinrichting van de Kanaaldijk Noord, die mogelijk de openbare parkeercapaciteit zou verminderen, een relevante factor was. De Raad van State concludeerde dat het college de gevraagde vrijstelling terecht had geweigerd, omdat niet voldaan was aan de vereiste parkeernormen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van Meba Verdi en Bovac ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak bevestigt het belang van voldoende parkeergelegenheid bij het verlenen van vrijstellingen voor detailhandel in bestemmingsplannen.

Uitspraak

200706104/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3608 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juli 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
Meba Verdi B.V. en Bovac B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bovac B.V. (hierna: Bovac) om vrijstelling voor het wijzigen van het gebruik van het pand op het perceel aan de Kanaaldijk Noord 13 te Eindhoven (hierna: het perceel) ten behoeve van detailhandel in tuin- en dierbenodigdheden (hierna: Jumper) afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college het daartegen door Bovac en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Meba Verdi B.V. (hierna: Meba Verdi) gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de juistheid van de parkeernorm, het besluit van
11 januari 2006 gewijzigd voor wat betreft de parkeernorm, en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2007, verzonden op 16 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door
Meba Verdi en Bovac ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 juli 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft het hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007.
Meba Verdi en Bovac hebben een verweerschrift ingediend.
Meba Verdi en Bovac hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kepers, ambtenaar in dienst van de gemeente, en Meba Verdi en Bovac, vertegenwoordigd door
mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, vergezeld door A.G. Duffhues en M.E.W.M. Pals, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "I Eindhoven binnen de ring" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijven (B)".
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor bedrijven aangewezen gronden, aangeduid met B, bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf in de vorm van ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven met daarbij behorende bouwwerken en (parkeer)terreinen. Hieronder worden niet begrepen detailhandel, zelfstandige kantoren, al dan niet met publieksgerichte baliefunctie en praktijkruimten.
Ingevolge het derde lid is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge het zesde lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het detailhandelsverbod voor zover het betreft:
(…)
6. tuincentra;
(…)
mits:
1. voldoende parkeergelegenheid is verzekerd en de verkeersaantrekkende werking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de normale afwikkeling van het verkeer;
(…).
2.2. Zoals de rechtbank - in hoger beroep niet bestreden - heeft overwogen, heeft het college bij de beantwoording van de vraag of voldoende parkeergelegenheid is verzekerd, in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de "Richtlijn gebiedsindeling Eindhoven ten behoeve van toepassing parkeernormen (hierna: de Richtlijn), die op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Eindhoven is vastgesteld. Niet in geschil is dat op grond van de Richtlijn ten behoeve van de voorgenomen vestiging van de als tuincentrum aan te merken detailhandel in tuin- en dierbenodigdheden 33 parkeerplaatsen nodig zijn.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 4 juli 2006 onzorgvuldig is voorbereid en niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Volgens het college wordt niet voldaan aan het vereiste dat voldoende parkeergelegenheid is verzekerd, zodat hij in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren.
2.3.1. Voor de beantwoording van de vraag of aan de norm van 33 parkeerplaatsen kan worden voldaan, heeft het college in de eerste plaats de mogelijkheid van parkeren op eigen terrein onderzocht. Het college heeft terecht vastgesteld dat in het geheel geen parkeerplaatsen op het eigen terrein van Jumper aanwezig zijn. Vervolgens heeft het college de mogelijkheid bezien of op andere wijze, bijvoorbeeld in de openbare ruimte, in de benodigde parkeerbehoefte kan worden voorzien. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze mogelijkheid zich niet voordoet. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat het voornemen bestaat om de Kanaaldijk Noord te reconstrueren vanwege verkeersveiligheids- en leefbaarheidsargumenten. Deze reconstructie kan tot gevolg hebben dat een gedeelte van de openbare parkeercapaciteit komt te vervallen. Het college acht het niet juist die reconstructie op voorhand onmogelijk te maken, althans te bemoeilijken.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, betekent de omstandigheid dat de herinrichting van de Kanaaldijk Noord, waarvan het gedeelte tussen de Tongelresestraat en de Tenierslaan inmiddels is uitgevoerd, zich ten tijde van het besluit op bezwaar in een prematuur stadium bevond en nog niet in een ontwikkelingsvisie was vastgelegd, niet dat het college dit niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn standpunt dat voldoende parkeergelegenheid niet is verzekerd.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, behoefde het college voorts in het door Meba Verdi en Bovac overgelegde rapport "Parkeeronderzoek Kanaaldijk Noord e.o." van onderzoeksbureau DUFEC geen aanleiding te zien voor het standpunt dat wel in de benodigde parkeerbehoefte kan worden voorzien. In dit onderzoek is immers geen rekening gehouden met de voorgenomen reconstructie van de
Kanaaldijk Noord. Daarnaast moet worden vastgesteld dat in dit onderzoek is uitgegaan van een beduidend ruimere straal dan de 60 m die het college aanvaardbaar acht. Geconstateerd moet worden dat binnen een straal van 60 m in de openbare ruimte niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid zonder het in beschouwing nemen van parkeergelegenheid op private parkeerterreinen van omliggende bedrijven als de Gamma en Praxis, welke parkeergelegenheid volgens het college niet mag worden meegenomen, nu de capaciteit van deze parkeerterreinen is afgestemd op de parkeerbehoefte van de betreffende bedrijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt derhalve.
2.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. De omstandigheid dat het gemeentelijk beleid, zoals neergelegd in de detailhandelsnota "Tenminste houdbaar tot 1 januari 2010" van de gemeente Eindhoven van augustus 2005 en het "Masterplan De Kade te Eindhoven", op zichzelf niet aan de vestiging van Jumper aan de Kanaaldijk Noord in de weg staat, kan, nu aan het vereiste van artikel 2, zesde lid, van de planvoorschriften dat voldoende parkeergelegenheid is verzekerd niet is voldaan, niet leiden tot het oordeel dat de gevraagde vrijstelling niet kon worden geweigerd. De omstandigheid dat het college voor het nabijgelegen perceel aan de Ruysdaelbaan 9b te Eindhoven wel vrijstelling heeft verleend, leidt evenmin tot het oordeel dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid niet kon weigeren, nu in dat geval wel voldoende parkeergelegenheid verzekerd was.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Meba Verdi en Bovac tegen het besluit van 4 juli 2006 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juli 2007, in zaak nr. 06/3608;
III. verklaart het door Meba Verdi en Bovac bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Steinebach-de Wit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008
328-531.