200801681/1 en 200801681/2.
Datum uitspraak: 14 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4351 en 07/4680 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Weesp.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weesp (hierna: het college) [appellanten] (hierna: [appellant] en anderen) onder aanzegging van bestuursdwang gelast, voor zover thans van belang, de semi-permanente woon- dan wel verblijfplaats of kampeerplek op het perceel, kadastraal bekend gemeente Weesp, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede om alle aanwezige opstallen en onderkomens die voor het betreffende verblijf worden gebruikt te verwijderen dan wel doen verwijderen.
Bij besluit van 22 oktober 2007, aangevuld bij besluit van 6 november 2007, heeft het college het daartegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant] en anderen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de begunstigingstermijn, bepaald dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 1 april 2008 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2008, hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2007, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. F.J. Jacobs, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Kaandorp en drs. R. van der Spek, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Vaststaat dat [appellant] en anderen hebben gehandeld in strijd met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen van Weesp", zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Niet in geschil is dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is.
2.4. [appellant] en anderen hebben betoogd dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen, dat het college daarvan had behoren af te zien. Daartoe voeren zij aan dat sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst en dat van schending van belangen van derden geen sprake is.
2.4.1. Dit betoog faalt. Het door [appellant] en anderen gemaakte gebruik van het perceel als hun woon- en verblijfplaats is in strijd met de op het perceel rustende bestemming "Agrarische doeleinden". Anders dan in de door [appellant] en anderen aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2005 in zaak nr.
200403729/1, is in dit geval geen sprake van een overtreding van zeer geringe aard en ernst. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling van de overtreding op de omgeving, heeft het college terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval niet van handhavend optreden kon worden afgezien.
2.5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voeren zij aan dat het college niet handhavend optreedt tegen de activiteiten van de vereniging Het Domein in het voormalig marinecomplex in Weesp.
2.5.1. Dit betoog faalt eveneens. Reeds omdat op het perceel waarop het voormalig marinecomplex is gelegen een andere bestemming rust, is geen sprake van gelijke gevallen die door het college op ongelijke wijze zouden zijn behandeld. Ter zitting heeft het college bovendien te kennen gegeven dat de reden dat tot op heden niet handhavend is opgetreden tegen de activiteiten van Het Domein in het voormalig marinecomplex, is gelegen in de omstandigheid dat het organisatorisch gezien niet mogelijk is om tegelijkertijd handhavend op te treden tegen alle overtredingen. Nu het perceel in eigendom toebehoort aan de gemeente Weesp en het college precedentwerking wil voorkomen, heeft het college besloten om direct na de constatering van het strijdige gebruik van het perceel handhavend op te treden.
2.6. Het betoog van [appellant] en anderen dat de door de voorzieningenrechter bepaalde begunstigingstermijn onredelijk kort is, faalt ten slotte ook. Gelet op de aard van de overtreding en het uitstel dat reeds is gegeven, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn, die er slechts toe dient [appellant] en anderen in de gelegenheid te stellen de overtreding zelf ongedaan te maken, had moeten verlengen tot een nog later tijdstip dan 1 april 2008.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008