200801765/1.
Datum uitspraak: 29 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/6361 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 4 maart 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 20 februari 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door te overwegen dat de vreemdeling niet kan worden aangemerkt als een Dublinclaimant in de zin van paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) omdat hij in Frankrijk geen asielaanvraag heeft ingediend, heeft miskend dat de vreemdeling via Frankrijk naar Nederland is gereisd en dat de staatssecretaris om die reden onderzoekt of hij aan Frankrijk kan worden overgedragen. Gelet hierop heeft de rechtbank evenzeer ten onrechte overwogen dat paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 niet van toepassing is, dat het besluit tot inbewaringstelling een expliciete belangenafweging als bedoeld in paragraaf A6/1 van de Vc 2000 ontbeert en dat de maatregel om die reden onrechtmatig is, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening), samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van een asielzoeker, die op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht of komende vanuit een derde land, bij die lidstaat.
Paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 luidt als volgt:
"Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) of artikel 59, eerste én tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A6/5.3.3.5). Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten."
2.1.2. Gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Verordening kan de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek niet alleen aan een andere lidstaat worden overgedragen indien de asielzoeker in die andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, maar, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ook indien hij via die andere lidstaat naar Nederland is gereisd zonder daar een asielaanvraag in te dienen.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de vreemdeling, alvorens hij naar Nederland is gereisd en hier een asielaanvraag heeft ingediend, in Frankrijk heeft verbleven en dat de staatssecretaris om die reden onderzoekt of hij ingevolge de Verordening kan worden overgedragen aan Frankrijk, heeft de rechtbank bovendien ten onrechte overwogen dat paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 niet op de vreemdeling van toepassing is. De staatssecretaris betoogt terecht dat uit dit beleid volgt dat de belangenafweging ook als gegeven kan worden beschouwd indien vast staat dat de vreemdeling in Frankrijk de Europese Unie is binnengekomen zonder dat hij daar een asielaanvraag heeft ingediend.
Uit het in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 weergegeven beleid vloeit voort dat de omstandigheid dat de vreemdeling via Frankrijk naar Nederland is gereisd en dat daarom wordt onderzocht of hij aan Frankrijk kan worden overgedragen, bijzonder zwaar weegt, in die zin dat de belangenafweging in beginsel ten nadele van de vreemdeling uitvalt. Gezien voorts de omstandigheden die aan de inbewaringstelling ten grondslag zijn gelegd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om van het opleggen van de maatregel van bewaring af te zien. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris het besluit tot inbewaringstelling in zoverre nader had moeten motiveren.
2.2. De grieven 2 en 3, gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de maatregel en de toekenning van een proceskosten- en schadevergoeding aan de vreemdeling, slagen evenzeer, nu die beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 20 februari 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. Bij de rechtbank heeft de vreemdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, naar voren gebracht dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt.
2.4.1. De staatssecretaris heeft bij de rechtbank naar voren gebracht dat het Bureau Dublin van de Dienst Terugkeer en Vertrek op 25 februari 2008 is verzocht om de Franse autoriteiten om overname van de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling te verzoeken, dat op 27 februari 2008 het eerste gehoor heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de asielaanvraag van de vreemdeling en dat op 29 februari 2008 een overnameverzoek is gedaan aan de Franse autoriteiten. Voorts heeft op 4 maart 2008 een vertrekgesprek plaatsgevonden, aldus de staatssecretaris.
Gelet op het verloop van de hiervoor beschreven handelingen is geen sprake van een inbreuk op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid, zodat geen grond bestaat om de maatregel van bewaring om die reden onrechtmatig te achten.
2.5. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het beroep ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 4 maart 2008 in zaak nr. 08/6361;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Gemert
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008
480.
Verzonden: 29 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak