200802325/1
Datum uitspraak: 29 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/8659 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 25 maart 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 10 maart 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 maart 2008, verzonden op 26 maart 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 59, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) bepaalt dat de bewaring krachtens het eerste lid onder b, waarvan sprake is sinds 14 maart 2008, niet langer duurt dan vier weken, dan wel zes weken indien de voornemenprocedure van artikel 39 van de Vw 2000 van toepassing is. Nu dit artikellid niet is geschonden is in de enkele overschrijding van de zogenoemde 48-uursprocedure naar de mening van de staatssecretaris geen grond gelegen om de bewaring onrechtmatig te bevinden.
2.1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 kan indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h.
Ingevolge het vierde lid duurt bewaring krachtens het eerste lid, onder b, of het tweede lid in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan zes weken.
2.1.2. Volgens onderdeel C11/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) kan, indien een vreemdeling van wie op grond van de Vw 2000 de vrijheid is ontnomen te kennen geeft een asielaanvraag in te willen dienen, door de Immigratie- en Naturalisatie dienst (hierna: de IND) worden besloten de vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: het AC Schiphol). Dit geldt zowel voor vreemdelingen die een eerste aanvraag willen indienen, als voor vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen. Op het AC Schiphol zal de vrijheidsontneming worden voortgezet en zal de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld de asielaanvraag in te dienen. In het geval de vreemdeling voor de behandeling van de asielaanvraag is overgeplaatst naar het AC Schiphol geldt de gewone procedure. In afwijking van het gestelde in C14/1.1 geldt, dat indien blijkt dat de asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de AC-procedure, de IND beoordeelt of de bewaringsmaatregel dient te worden opgeheven en de asielzoeker wordt doorverwezen naar een opvanglocatie, of dat de bewaringsmaatregel wordt voortgezet en de asielaanvraag wordt behandeld op de wijze zoals is neergelegd in C13/4, C15/3 en C18/3.3.
2.1.3. De vreemdeling is op 14 maart 2008 om 17.00 uur krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 15 maart 2008 is zijn asielaanvraag in behandeling genomen op het AC Schiphol. Op 18 maart 2008 heeft de staatssecretaris de bewaring opgeheven.
2.1.4. Uit bovengenoemde beleidsregels noch enige andere regel kan worden afgeleid dat de omstandigheid dat de AC-procedure zich bij nader inzien niet leent voor de afhandeling van de asielaanvraag betekent dat de staatssecretaris de bewaring, vóór het verstrijken van de in artikel 59, vierde lid, vermelde termijn, diende op te heffen. Aan hem is blijkens onderdeel C11/2.1 van de Vc 2000 de keuze de bewaring in stand te laten, dan wel de bewaring op te heffen en de vreemdeling in een opvangcentrum te plaatsen. Voor de overgang van de AC-procedure naar de normale procedure ter afhandeling van een asielaanvraag en het plaatsen van de vreemdeling in een opvangcentrum zijn geen regels gesteld, hetgeen inhoudt dat daarvoor geen termijn of andere vereisten gelden. Met haar oordeel dat de bewaring vanaf 17 maart 2008 onrechtmatig is, omdat toen de zogenoemde 48-uursprocedure ten einde was gekomen, heeft de rechtbank niet onderkend dat voor de staatssecretaris geen verplichting bestond de vreemdeling na ommekomst van de 48-uurstermijn direct uit te plaatsen naar een opvangcentrum.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De tweede grief behoeft mitsdien geen behandeling meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen verklaart de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het inleidend beroep alsnog ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 25 maart 2008 in zaak nr. 08/8659;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008
205
Verzonden: 29 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak