Datum uitspraak: 14 mei 2008
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
Bij besluit van 12 juni 2007, kenmerk 2007/23422, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Stein (hierna: de raad) bij besluit van 9 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Kattekop".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, en [appellant sub 2] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2007, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders en het bestuur van de Woningstichting Urmond hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2008, waar [appellant sub 1] in persoon en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. N.M.J. van der Maas, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.
Voorts zijn daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M. Jansen Schoonhoven, ambtenaar in dienst van de gemeente, en het bestuur van de Woningstichting Urmond, vertegenwoordigd door [projectmanager].
Ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 1]
2.1. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover dit is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel dat voorziet in een nutsvoorziening (electriciteitshuisje) in de omgeving van zijn woning aan de [locatie], steunt niet op bij het college ingebrachte bedenkingen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het vastgestelde plan bij het college ingebrachte bedenking heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen bedenkingen heeft ingebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in de renovatie van de wijk Kattekop, waarbij ongeveer 50 bestaande woningen worden vervangen door ongeveer 130 eengezinswoningen en gestapelde woningen.
Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige
2.4. [appellant sub 1] heeft bezwaar tegen de in het plan voorziene bouw van vier nieuwe woningen op het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" dat betrekking heeft op een perceel aan de Torenstraat achter zijn woning aan de [locatie]. [appellant sub 1] is van mening dat hierdoor onder meer overlast kan ontstaan en de privacy op zijn perceel wordt aangetast. Verder vreest hij overlast van regenwater omdat het voetpad tussen de weg genaamd Kattekop en de Bergstraat, dat langs zijn perceel loopt, in verband met de nieuwbouw moet worden verlegd.
2.4.1. Het college heeft het plan op deze onderdelen niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft daaraan goedkeuring verleend.
Het college stemt in met het standpunt van de raad dat erop neerkomt dat het woongenot en de privacy niet onevenredig worden aangetast. De verlegging van het voetpad is volgens hen niet van invloed op de afvoer van regenwater.
2.4.2. Het plan voorziet in de bouw van vier eengezinswoningen in twee bouwlagen aan de Torenstraat op 8 tot 9 meter afstand van de grens van het perceel van [appellant sub 1]. Uit de stukken blijkt dat de raad bij de vaststelling van het plan voor deze bebouwing een grotere afstand tot de woningen op de aangrenzende percelen aan de Bergstraat heeft aangehouden dan in het ontwerp van het plan is opgenomen. Hierdoor bevat het plan slechts een beperkte wijziging ten opzichte van de bestaande situatie.
Verder is ter zitting gebleken dat [appellant sub 1] vreest voor overlast van regenwater, omdat zich in het beloop van het voetpad dat langs zijn perceel is voorzien, een flauwe bocht bevindt en omdat de afvoer door middel van de riolering volgens hem niet toereikend is. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat het bestaande rioleringssysteem in het gebied zal worden aangepast om overlast van regenwater te vermijden. Indien [appellant sub 1] desondanks overlast van regenwater zal ondervinden, zullen vanwege het gemeentebestuur aanvullende maatregelen worden getroffen om deze overlast tegen te gaan.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op deze punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. [appellant sub 2] heeft bezwaren tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden". [appellant sub 2] heeft onder meer betoogd dat het college ten onrechte een hogere grenswaarde heeft vastgesteld op basis van artikel 67, vijfde lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), omdat dit artikellid in dit geval niet van toepassing is. Verder heeft hij gesteld dat de maximumsnelheid op de wegen in het plangebied zal worden verlaagd tot 30 km per uur ten einde aan de consequenties van artikel 74, eerste lid, van de Wgh te ontkomen. Volgens [appellant sub 2] zijn de toegangswegen naar het plangebied, waaronder de Bergstraat, ontoereikend om de verkeersstroom ten gevolge van het plan te verwerken. Het verkeersonderzoek van Arcadis Regio B.V. dat hiernaar is ingesteld, is ondeugdelijk. Ook heeft ten onrechte geen akoestisch onderzoek plaatsgevonden, hoewel de "Handreiking procedure hogere grenswaarden Wgh door gemeenten" dit voorschrijft, ook voor 30 km-wegen.
2.5.1. Het college stemt in met het standpunt van de raad dat uit verkeersonderzoek van Arcadis Regio B.V. is gebleken dat de basiscapaciteit van de erftoegangswegen, zoals de weg Kattekop en de Bergstraat, ruim voldoende is en dat geen parkeeroverlast zal ontstaan. Eventueel kunnen verkeersmaatregelen worden getroffen. Daarnaast zullen de wegen in het plangebied en enkele wegen daarbuiten, zoals de Bergstraat, worden heringericht.
Verder heeft het college overwogen dat het gemeentebestuur artikel 67, vijfde lid, van de Wgh weliswaar op onjuiste wijze heeft toegepast, maar niet heeft gehandeld in strijd met de geest en uitgangspunten van de regeling. Er bestaat volgens het college zelfs een aantoonbaar positief effect op het voorkómen van geluidhinder.
Voorts kan het college zich verenigen met het standpunt van de raad dat geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai hoeft te worden ingesteld, omdat de raad reeds in 1997 een beleid heeft vastgesteld dat is gericht op het instellen van 30 km-zones in de bebouwde kom van de gehele gemeente (met uitzondering van gebiedsontsluitingswegen). De instelling van een dergelijke zone binnen het gebied Kattekop vloeit hieruit voort.
2.5.2. Uit de stukken blijkt dat het college bij besluit van 8 november 2006, kenmerk 2006/50853, op basis van artikel 67, vijfde lid, van de Wgh hogere grenswaarden (tot 58 dB(A)) heeft vastgesteld voor de geluidsbelasting vanwege de industrieterreinen Haven Stein en Chemelot. Dit besluit is rechtens onaantastbaar.
Voor zover [appellant sub 2] bezwaar maakt tegen de bij dit besluit vastgestelde hogere waarden, staat dit bezwaar in het kader van deze procedure niet ter beoordeling.
Vaststaat dat het college dit besluit voor de vaststelling van het bestemmingsplan, en derhalve tijdig, heeft genomen. Aan artikel 52, tweede lid, van de Wgh is derhalve voldaan.
De Afdeling ziet in de bezwaren van [appellant sub 2] met betrekking tot geluidhinder vanwege de industrieterreinen dan ook geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
2.5.3. De raad heeft zijn standpunt dat inhoudt dat de basiscapaciteit van de erftoegangswegen, te weten de weg Kattekop en de Bergstraat, ruim voldoende is en dat geen parkeeroverlast zal ontstaan, gebaseerd op verkeerstellingen en berekeningen die zijn uitgevoerd door Arcadis Regio B.V.. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze berekeningen en tellingen of de conclusies die de raad hieruit heeft getrokken, onjuist zijn. Hierbij is in aanmerking genomen dat dit verkeersonderzoek naar aanleiding van het beroep nader is bezien door het bureau DHV B.V. en dat dit bureau in zijn rapport "Verkeersanalyse revitalisering Kattekop" van 12 september 2007 de bevindingen van Arcadis Regio B.V. heeft bevestigd.
2.5.4. Ingevolge artikel 77, aanhef en onder a, van de Wgh, voor zover thans van belang, wordt bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, vanwege het college van burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsbelasting die door geluidsgevoelige objecten binnen de zone, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidoverdracht beperken.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wgh bevindt zich langs een weg een zone die aan weerszijden van de weg de volgende breedte heeft:
1°. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
2°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
Ingevolge artikel 74, tweede lid, geldt het eerste lid niet met betrekking tot:
a. wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
b. wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, worden bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden, voor zover hier van belang, in afwijking van het eerste lid, bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan hogere waarden in acht genomen, voor zover gedeputeerde staten voor de vaststelling of herziening van het bestemmingsplan hogere waarden hebben vastgesteld.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, nemen gedeputeerde staten bij hun beslissing over de goedkeuring van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere gebouwen dan woningen of van andere geluidsgevoelige objecten binnen de zone de waarden in acht, die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
2.5.5. Het plan, dat in woonbebouwing voorziet, heeft betrekking op gronden in de geluidszone als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wgh die ligt langs de weg Kattekop, Hoge Bergstraat, Torenstraat en Bergstraat. Gelet op het bepaalde in artikel 77, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 74 van de Wgh, dient voorafgaand aan de vaststelling van het plan een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten in de zone. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting vanwege de voornoemde wegen inzake de woonbebouwing waarin in het plan is voorzien.
De raad heeft in dit verband gewezen op de passage in de plantoelichting (pagina 18), waarin is aangegeven dat de binnen het plangebied van de Kattekop gelegen wegen ter bevordering van de leefbaarheid en verkeersveiligheid, worden ingericht als 30 km-zone en de verkeerssnelheid beneden 30 km/uur zal liggen.
Hiermee wordt echter niet voldaan aan de voorwaarde voor het aannemen van een uitzondering als bedoeld in artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh, aangezien ten tijde van de vaststelling van het plan de maximumsnelheid van 30 km per uur nog niet van kracht was, en het bevoegde gezag evenmin een dergelijk besluit had genomen.
Onder deze omstandigheden is thans niet duidelijk of de voorziene woningen binnen de voorkeursgrenswaardecontour van 50 dB(A) als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wgh komen te liggen en of het geluidsniveau vanwege de voornoemde wegen tot een aanvaardbaar niveau beperkt kan blijven. Het akoestische rapport van 24 oktober 2007, dat naar aanleiding van het beroep door de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein is opgesteld, brengt de Afdeling niet tot een ander oordeel. Immers nog daargelaten dat dit onderzoek niet voorafgaand aan de vaststelling van het plan heeft plaatsgevonden, heeft het onderzoek ten onrechte slechts betrekking op de geluidsbelasting op de gevel van enkele woningen aan de toegangswegen Kattekop en Bergstraat in plaats van alle woningen aan de wegen waarlangs een zone als bedoeld in artikel 74 ligt. Daar komt bij dat bij dit onderzoek is uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km per uur, terwijl het hiertoe bevoegde gezag van de gemeente nog geen verkeersbesluit met deze strekking heeft genomen.
2.5.6. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de uit artikel 77 van de Wgh voortvloeiende verplichting tot het instellen van een akoestisch onderzoek bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, is miskend. Hieruit volgt dat het gemeentebestuur niet heeft voldaan aan de Wgh, zodat de desbetreffende plandelen in strijd met de wettelijke vereisten terzake zijn vastgesteld. Door de plandelen niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.5.7. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan bedoelde plandelen.
In verband hiermede bestaat geen aanleiding op de overige door [appellant sub 2] aangevoerde argumenten in te gaan.
2.6. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel dat voorziet in de nutsvoorziening in de omgeving van zijn woning aan de [locatie] te [plaats];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 12 juni 2007, kenmerk 2007/23422, voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden";
IV. onthoudt goedkeuring aan de plandelen vermeld onder III;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd als vermeld onder III;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 863,24 (zegge: achthonderddrieënzestig euro en vierentwintig cent), waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de provincie Limburg aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008