ECLI:NL:RVS:2008:BD1488

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707989/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • C.W. Mouton
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van budgetsubsidie aan Stichting Charlois' Welzijn door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het besluit van het dagelijks bestuur om de budgetsubsidie voor de stichting Stichting Charlois' Welzijn voor het jaar 2004 vast te stellen, vernietigd. Het dagelijks bestuur had op 4 april 2006 de subsidie definitief vastgesteld op € 4.312.527,73 en een bedrag van € 123.278,63 teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de subsidie in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat de stichting aan de gestelde eisen had voldaan.

Het dagelijks bestuur stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het een zelfstandige onderzoeksplicht had ten aanzien van de inhoud van de door de stichting overgelegde bescheiden. Het bestuur betoogde dat de stichting in haar jaarrekening 2004 niet de baten van de reorganisatie had opgenomen, wat volgens hen een onvolledig beeld van de vermogenspositie gaf. De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht had geconcludeerd dat de stichting niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de subsidieregeling. De stichting had de reorganisatiekosten die in 2004 waren gemaakt, niet correct verantwoord, waardoor de opgebouwde reserve hoger was dan de toegestane 20% van het subsidiebedrag.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep bij de rechtbank ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het dagelijks bestuur bij de beoordeling van subsidieaanvragen en de noodzaak voor een correcte verantwoording door de subsidieontvanger.

Uitspraak

200707989/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/307 van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2007 in het geding tussen:
de stichting Stichting Charlois' Welzijn, gevestigd te Rotterdam,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006, voor zover thans van belang, heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois (hierna: het dagelijks bestuur) de aan de stichting Stichting Charlois' Welzijn (hierna: de stichting) verleende budgetsubsidie voor het jaar 2004 definitief vastgesteld op € 4.312.527,73, een bedrag van € 123.278,63 teruggevorderd en de reorganisatiekosten 2004 vastgesteld op € 378.994,-.
Bij besluit van 11 december 2006 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd onder wijziging en aanvulling van gronden.
Bij uitspraak van 19 oktober 2007, verzonden op 24 oktober 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 december 2006 vernietigd voor zover het ziet op de vaststelling van de budgetsubsidie. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 15 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 december 2007.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.A. Revet en drs. R. Hajee, beiden werkzaam bij de deelgemeente, en drs. R.M.J. van Vugt RA, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. E.A. de Waart, advocaat te Rotterdam, haar [directeur] en G.A.P.M. Kannekens RA, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening algemene subsidievoorwaarden 2001 van de gemeente Rotterdam (hierna: Vas 2001) kan het bestuursorgaan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, is het bestuursorgaan bevoegd maximumbedragen vast te stellen voor:
a. de reserves
b. de voorzieningen
c. het vermogen.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, legt de aanvrager bij de aanvraag tot subsidie vaststelling rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder 1, wordt bij de vaststelling van de subsidie uitgegaan van het verleende bedrag indien de subsidieontvanger de in de beschikking opgenomen activiteiten realiseert tegen een lager bedrag dan is verleend.
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder 6, kan de subsidieontvanger niet bestede subsidies, voor zover deze op grond van het eerste lid mogen worden behouden, naar eigen inzicht aanwenden voor het verrichten van activiteiten ter verwezenlijking van de doelstelling van de belanghebbende en/of reserveren, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 14.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van de van de Nadere regeling budgetsubsidiëring 1994 (hierna: NRB 1994), welke regeling is gebaseerd op artikel 5 van de Vas 2001, kan de instelling een reserve vormen met in achtneming van de voorwaarde dat het totaal van de door de instelling opgebouwde reserve niet meer mag bedragen dan 20 procent van het subsidiebedrag over het dienstjaar waarop de afrekening betrekking heeft. Het eventuele meerdere aan reserve valt toe aan de deelgemeente.
2.2. Bij besluit van 9 augustus 2004, voor zover thans van belang, heeft het dagelijks bestuur aan de stichting ten laste van het dienstjaar 2004 een budgetsubsidie verleend van maximaal € 4.674.316,54. Bij de verlening van de budgetsubsidie voor het jaar 2004 heeft het dagelijks bestuur onder meer meegedeeld dat bij de vaststelling van de subsidie wordt gekeken naar de omvang van het eigen vermogen van de stichting en haar voorzieningen per 31 december 2004. Daarbij is er nadrukkelijk op gewezen dat een door de stichting opgebouwde reserve niet meer mag bedragen dan 20% van het aan de stichting toegezegde subsidiebedrag en dat het eventuele meerdere aan reserve toevalt aan de deelgemeente. Tegen de subsidieverlening is geen bezwaar gemaakt en deze staat derhalve in rechte vast.
Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het dagelijks bestuur, onder verwijzing naar een besluit van de raad van de deelgemeente Charlois (hierna: de deelgemeenteraad) van 15 maart 2004 om een voorziening voor reorganisatiekosten aan de stichting beschikbaar te stellen, en naar een besluit van de deelgemeenteraad van 13 december 2004 waarmee de voorziening is vrijgevallen, de afrekeningsvoorwaarden voor het reorganisatiebudget kenbaar gemaakt.
Op 8 april 2005 heeft de stichting een inhoudelijke en een zogenoemde resultaatsrapportage ingediend en op 30 mei 2005 een jaarrekening met een accountantsverklaring van G.A.P.M. Kannekens R.A. (hierna: Kannekens), ten behoeve van de vaststelling van de budgetsubsidie 2004. Op 6 september 2005 heeft de stichting een afrekening ingediend bij het dagelijks bestuur van kosten voor de reorganisatie over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004, ten bedrage van € 378.994,-.
Bij besluit van 4 april 2006 heeft het dagelijks bestuur de aan de stichting verleende budgetsubsidie voor het jaar 2004 definitief vastgesteld. Het dagelijks bestuur heeft in dat besluit € 123.278,63 van de stichting teruggevorderd, als deel van het eigen vermogen van de stichting dat op 31 december 2004 boven 20% van het toegezegde subsidiebedrag uitkwam.
Beslissend op het door de stichting tegen dat besluit van 4 april 2006 gemaakte bezwaar heeft het dagelijks bestuur dit besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de gronden zoals aangeduid in het pre-advies van de bezwaarschriftencommissie van november 2006.
Het dagelijks bestuur heeft bij brief van 20 april 2006 meegedeeld dat de reorganisatiesubsidie van € 378.994,- inmiddels aan de stichting was overgemaakt. Overigens was hiervan reeds melding gemaakt in het verslag van een overleg tussen de stichting en het dagelijks bestuur op 6 maart 2006.
2.2.1. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat met betrekking tot de jaarrekening een accountantsverklaring is afgegeven en dat de berekeningswijze van het eigen vermogen niet als een verplichting is neergelegd. Aangezien volgens de rechtbank aldus is voldaan aan de gestelde eisen, heeft zij geoordeeld dat de subsidie in strijd met artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb was vastgesteld en heeft zij het besluit om die reden vernietigd.
2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het een zelfstandige onderzoeksplicht heeft ten aanzien van de inhoud van de bescheiden die door de stichting ter verantwoording werden overgelegd. Het stelt dat met de door de stichting op 8 april 2005 en 30 mei 2005 ingediende stukken geen volledig beeld van de vermogenspositie van de stichting is ontstaan doordat de stichting in de jaarrekening 2004 wel de in het jaar 2004 gemaakte reorganisatiekosten, maar niet de daarvoor verleende financiële middelen heeft opgenomen.
2.4. Dit betoog slaagt. Doordat het dagelijks bestuur subsidie heeft verleend met toepassing van de NRB 1994, geldt, voor zover thans van belang, de in artikel 12 van deze regeling neergelegde verplichting ervoor te zorgen dat de op te bouwen reserve maximaal 20% bedraagt van het subsidiebedrag. Weliswaar heeft de stichting de stukken die zij ingevolge de toepasselijke subsidieregeling en subsidievoorwaarden bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie diende over te leggen, overgelegd, maar dat neemt niet weg dat het dagelijks bestuur aan de hand van deze stukken diende te beoordelen of ondermeer aan deze verplichting was voldaan. Het dagelijks bestuur heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat in het eigen vermogen van de stichting als weergegeven in de op 30 mei 2005 ingediende jaarrekening 2004 naast de lasten ten onrechte niet de baten van de reorganisatie zijn opgenomen. Het heeft dit standpunt onderbouwd met een accountantsverklaring van E.A.R. Riege RA (hierna: Riege), auditor bij de Audit Services Rotterdam, van 14 oktober 2006. Volgens deze verklaring biedt de jaarrekening geen volledig beeld van de vermogenspositie van de stichting ultimo 2004 en moet in dit geval ook gebruik gemaakt worden van de door de stichting ingediende separate declaratie van de reorganisatiekosten over 2004. Deze verklaring is bevestigd door een verklaring van drs. R.M.J. van Vugt RA van 9 januari 2008.
Gelet op het besluit van 28 januari 2005 en op het feit dat de reorganisatiekosten die de stichting in 2004 heeft gemaakt, vóór de vaststelling van de budgetsubsidie 2004 aan de stichting zijn vergoed, heeft de stichting met de door haar bij de jaarrekening 2004 overgelegde accountantsverklaring van Kannekens noch met de reactie van laatstgenoemde op de verklaring van Riege, aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van het dagelijks bestuur onjuist is. Derhalve is het dagelijks bestuur bij de vaststelling van de budgetsubsidie 2004 terecht tot de conclusie gekomen dat de tegemoetkoming in de reorganisatiekosten die in 2004 zijn gemaakt in de hoogte van het eigen vermogen eind 2004 diende te worden betrokken. Daardoor is de door de stichting opgebouwde reserve over 2004 hoger dan de toegestane 20% van het aan de stichting toegezegde subsidiebedrag en heeft de stichting niet voldaan aan de in artikel 12 van de NRB 1994 neergelegde verplichting. Gelet hierop kon het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidie lager vaststellen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep wordt alsnog ongegrond verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2007 in zaak nr. 07/307;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008
164-554.