Datum uitspraak: 14 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4538 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juli 2007 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Sint Anthonis.
Bij besluit van 15 maart 2006 heeft de raad van de gemeente Sint Anthonis (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2006 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2007, verzonden op 16 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Uden, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P.J.A. van Laarhoven, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant] is sinds 16 december 1981 eigenaar van het perceel [locatie] te [plaats]. Het perceel is gelegen in het buitengebied. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te lijden door waardevermindering van het perceel als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000". Onder dit plan is het niet meer mogelijk om op het perceel een bedrijfswoning te bouwen, doordat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college van gs) aan de daartoe door de gemeenteraad in het plan opgenomen mogelijkheid goedkeuring heeft onthouden.
2.3. Niet in geschil is dat [appellant] door het bestemmingsplan "Buitengebied 2000", vergeleken met het voorheen geldende planologische regime, in een nadeliger planologische positie is geraakt.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij, gelet op het provinciale streekplan van 17 juli 1992, rekening had kunnen houden met de kans dat in de toekomst de planologische situatie op zijn perceel in nadelige zin zou veranderen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat het college van gs nog na de vaststelling van voornoemd streekplan het bestemmingsplan "Buitengebied" heeft goedgekeurd, welk plan voor zijn perceel voorzag in een bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning. Ook heeft de rechtbank volgens [appellant] de betekenis miskend van de brief van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van b&w) van Sint Anthonis van 22 december 1999, waarin hem is medegedeeld dat op zijn perceel een bedrijfswoning zou kunnen worden gerealiseerd.
2.4.1. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van aanvaarding door [appellant] van het risico dat de bouwmogelijkheid op het perceel zou kunnen vervallen, is van belang of de voortekenen van de voor hem nadelige planwijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Om risicoaanvaarding te mogen aannemen is het voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen in een voor hem negatieve zin.
2.4.2. Het ter plaatse voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" is op 20 januari 1992 door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Oploo, Sint Anthonis en Ledeacker vastgesteld en voorzag, voor zover thans van belang, in een bouwmogelijkheid voor een bedrijfswoning op het perceel van [appellant]. Het hier aan de orde zijnde provinciale streekplan is op 17 juli 1992 door provinciale staten van Noord-Brabant vastgesteld. In dit streekplan is, voor zover thans van belang, bepaald dat de bouw van een bedrijfswoning in de toekomst onder omstandigheden alleen mogelijk is bij een aan het buitengebied gebonden bedrijf als dat nodig is voor de exploitatie van het bedrijf. Het college van gs heeft het bestemmingsplan "Buitengebied" goedgekeurd op 2 september 1992.
2.4.3. Nu het college van gs de bouwmogelijkheid, die ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" op het perceel van [appellant] rustte, heeft goedgekeurd in tegenspraak met hetgeen ter zake is bepaald in het ten tijde van die goedkeuring reeds vastgestelde en daarom van het toetsingskader deel uitmakende streekplan, kon de gemeenteraad [appellant] niet tegenwerpen dat hij op grond van dat streekplan kon voorzien dat de bouwmogelijkheid in de toekomst zou komen te vervallen. Hierbij komt nog dat het college van b&w, hoewel bekend met het streekplan, in afwijking van hetgeen daarin ter zake is bepaald [appellant] bij brief van 22 december 1999 heeft medegedeeld dat diens perceel de bestemming "bedrijfsdoeleinden" heeft en dat op de gronden met die bestemming de bouw van één bedrijfswoning is toegestaan. Daaraan is toegevoegd, dat dit betekent dat op het perceel onder voorwaarden een woning kan worden gerealiseerd. Dat deze brief, zoals de gemeenteraad heeft aangevoerd, slechts een antwoord op een inspraakreactie van [appellant] op het ontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied 2000" inhoudt, doet er niet aan af dat [appellant] ook op grond van deze mededeling niet hoefde te verwachten dat de bouwmogelijkheid niet op zijn perceel zou blijven rusten.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat voor [appellant] aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen in een voor hem negatieve zin. De rechtbank heeft dit, evenals de gemeenteraad, niet onderkend. Gelet hierop, slaagt het hoger beroep en behoeft hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het veilig stellen van de bouwmogelijkheden op zijn perceel geen bespreking meer.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gezien hetgeen is overwogen onder 2.4.3., het beroep tegen het besluit van de gemeenteraad van 25 september 2006 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De gemeenteraad zal bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de omvang van de schade en de omvang van de schadevergoeding dienen te bepalen en dienen te besluiten over vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
2.6. De gemeenteraad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 juli 2007 in zaak nr. 06/4538;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de gemeenteraad van 25 september 2006, kenmerk ROB/06-1028;
V. veroordeelt de gemeenteraad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.333,11 (zegge: dertienhonderddrieëndertig euro en elf cent), waarvan € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008