ECLI:NL:RVS:2008:BD1481

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706180/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor souterrainuitbreiding en balkonverhoging in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid op 1 december 2004 geweigerd om aan de appellant een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het verdiepen en uitbreiden van het souterrain, het wijzigen daarvan tot atelier en terras, en het verhogen van het balkon aan de achterzijde van de woning op het perceel te Amsterdam. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 26 april 2005. De rechtbank Amsterdam heeft op 16 juli 2007 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 14 mei 2008 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Museumplein e.o.". De Afdeling bevestigde deze conclusie, waarbij werd opgemerkt dat het te bouwen balkon in strijd was met de planvoorschriften. De rechtbank had terecht de overige beroepsgronden van de appellant buiten beschouwing gelaten, omdat het bouwplan reeds om deze reden niet kon worden goedgekeurd.

De Afdeling oordeelde verder dat het overgangsrecht niet van toepassing was op de vervanging van het balkon, omdat het bestaande balkon volledig gesloopt zou worden en er sprake was van een nieuw op te richten balkon. De Afdeling concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid had kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen voor de bouwvergunning. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706180/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/3086 van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het verdiepen en uitbreiden van het souterrain en het wijzigen daarvan tot atelier en terras, het veranderen van de gevel ter plaatse van het souterrain en het verhogen van het balkon ter plaatse van de begane grond aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2007, verzonden op 20 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. van der Gouw, advocaat te Den Haag, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Museumplein e.o." (hierna: het bestemmingsplan) rust op de grond waarop het bouwplan is voorzien, voor zover het betreft het bij het souterrain behorende terras alsmede het balkon op de begane grond, de bestemming "Tuinen I".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als "Tuinen I" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en daarbij behorende voetpaden met uitsluiting van elk gebruik voor parkeerdoeleinden. Ingevolge het tweede lid mogen op de in het eerste lid vermelde gronden slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de aldaar vermelde bestemming. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, geldt voor de in het tweede lid vermelde bouwwerken een maximum bebouwingspercentage van 2%.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften - voor zover thans van belang - mag bebouwing welke op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerpplan bestond gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits daardoor geen grotere afwijking van het plan ontstaat. Ingevolge het eerste lid, onder b, mag bebouwing als bedoeld onder a in geval van teniet gaan ten gevolge van een calamiteit, worden herbouwd, mits de bouwvergunning binnen twee jaar na te niet gaan is aangevraagd en mits daardoor geen grotere afwijking van het plan ontstaat.
Ingevolge artikel 1, negende lid, van de planvoorschriften wordt onder bebouwing verstaan één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroepsgrond dat het nog te realiseren terras ter hoogte van het souterrain niet kan worden aangemerkt als een bouwwerk en voorts niet in strijd is met het bestemmingsplan, ten onrechte onbesproken heeft gelaten.
2.2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het te bouwen balkon in strijd is met artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met het eerste lid van dat artikel. Nu het bouwplan reeds hierom in strijd is met het bestemmingsplan, heeft de rechtbank de overige beroepsgronden die betrekking hebben op de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan buiten beschouwing mogen laten. Het betoog faalt.
2.2.2. Voor zover [appellant] met zijn betoog dat voor het aanleggen van het terras vergunning had moeten worden verleend, stelt dat het bouwplan had moeten worden gesplitst, overweegt de Afdeling dat dit door [appellant] eerst in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden gevoerd, dient dit betoog, wat hiervan verder ook zij, buiten beschouwing te blijven.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het overgangsrecht niet van toepassing heeft verklaard op de vervanging van het huidige balkon dat onderdeel uitmaakt van de woning op het perceel. [appellant] stelt dat het nieuw te bouwen balkon niet groter is dan het huidige balkon.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen beroep kan worden gedaan op het in artikel 16, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht. Het bestaande balkon wordt geheel gesloopt en het bouwplan voorziet in een geheel nieuw op te richten balkon. Gelet hierop is geen sprake van een gedeeltelijke vernieuwing of verandering van bebouwing als bedoeld in voornoemd artikel. Dat de reeds bestaande afscheiding tussen het balkon van [appellant] en het balkon van zijn buren wordt teruggeplaatst nadat de bouw van het balkon op het perceel gereed is, leidt niet tot het oordeel dat hierdoor sprake is van gedeeltelijke vernieuwing van het balkon. Verder is niet gebleken dat het bestaande balkon dient te worden herbouwd als gevolg van een calamiteit. Het betoog faalt.
2.4. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen. Het college heeft de gevraagde bouwvergunning derhalve terecht geweigerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008
374.