ECLI:NL:RVS:2008:BD1479

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707385/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Bakkersparkweg door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

Op 14 mei 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De zaak betreft de goedkeuring van het wijzigingsplan 'Herziening Bakkersparkweg e.o. 1e wijziging', vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 28 augustus 2007, waarin het college goedkeuring verleent aan het wijzigingsplan. Zij betogen dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan 'Portland I, herziening Bakkersparkweg e.o.' en dat hun woongenot wordt aangetast door de gewijzigde situering van bestemmingen in het plan.

De Raad van State heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en vastgesteld dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat de breedte van de bestemmingen in het wijzigingsplan gelijk is gebleven aan die in het bestemmingsplan, en dat er geen sprake is van een verkleining van de bestemming 'Waterstaatsdoeleinden-Mw'. De verlegging van de watergang en de gewijzigde situering van de bestemmingen zijn toegestaan onder de wijzigingsvoorwaarden. De Raad van State oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, aangezien er geen toezeggingen zijn gedaan die dat zouden vereisen.

De conclusie van de Raad van State is dat het beroep van appellanten ongegrond is, en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707385/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard bij besluit van 19 juni 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Herziening Bakkersparkweg e.o. 1e wijziging" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2008, waar [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard, vertegenwoordigd door D. Roelse, wethouder, en drs. C.A. de Klerk-Verbeek, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in een aangepaste situering van de bestemmingen "Groenvoorzieningen-G", "Hoofdwatergang" en "Waterstaatsdoeleinden-Mw" ten behoeve van de verlegging van een watergang met bijbehorende keurstrook grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan de Bakkersdijk.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellanten] betogen dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de in het bestemmingsplan "Portland I, herziening Bakkersparkweg e.o." (hierna: het bestemmingsplan) gestelde voorwaarden. Daartoe voeren zij aan dat de breedte van de in het wijzigingsplan opgenomen bestemming "Waterstaatsdoeleinden-Mw" (hierna: de keurstrook) aan weerszijden van de watergang van 3,5 meter minder is dan het in de voorschriften van het bestemmingsplan gestelde minimum van 5 meter. Voorts is de keurstrook in strijd met gedane toezeggingen verschoven ten koste van de bestemming "Groenvoorzieningen-G". Bovendien is de bestemming "Hoofdwatergang" ten zuiden van de woning Bakkersdijk 28 buiten de in de wijzigingsvoorwaarden gestelde grenzen versmald. De vermindering van de breedte van de genoemde bestemmingen leidt er volgens [appellanten] toe dat zij ernstig in hun woongenot worden gestoord, nu de erven van de nieuwbouwwoningen aan de overzijde van de watergang dichter bij hun woningen komen te liggen dan voor een goede woonomgeving aanvaardbaar is.
2.4. Ingevolge artikel III.11 lid AI.2 van de voorschriften van het bestemmingsplan, behorend bij de bestemming "Groenvoorzieningen-G", zijn de gronden, voor zover op de plankaart 1 binnen de onder 1 bedoelde bestemming tevens de bestemming "Waterstaatsdoeleinden" is gegeven, ter plaatse, over een breedte van 5 m gemeten uit de insteek van de watergang, primair bestemd voor waterstaatsdoeleinden (keurstrook) en is daarbij in de eerste plaats het bepaalde in artikel III.16 van toepassing.
Ingevolge artikel III.16 lid AI.1 zijn de op de plankaart 1 als zodanig aangewezen gronden primair bestemd voor waterstaatsdoeleinden met de daarbij behorende bouwwerken.
Ingevolge artikel V.2, eerste lid, aanhef en onder g, is het college van burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het onderling wijzigen van de situering van de bestemmingen "Groenvoorzieningen-G", "Hoofdwatergang" en "Waterstaatsdoeleinden-Mw" ten behoeve van een gewijzigde inrichting van de gronden grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan de Bakkersdijk. Alvorens het plan te wijzigen, zal overleg worden gevoerd met het waterschap en de bewoners aan de Bakkersdijk.
2.5. Gelet op artikel III.11 lid AI.2 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is voor de medebestemming van de keurstrook in de eerste plaats artikel III.16 van toepassing. Ingevolge dit artikel zijn de op de plankaart aangewezen gronden primair bestemd voor waterstaatsdoeleinden. Een breedtemaat ontbreekt in dit voorschrift. Voor de breedte van deze bestemming is derhalve de plankaart bepalend en niet hetgeen in andere voorschriften over deze bestemming is opgenomen, daargelaten dat deze voorschriften, gelet op de woorden "voor zover", eveneens zijn beperkt tot de bestemming op de plankaart. Nu de breedte van de bestemming "Waterstaatsdoeleinden-Mw" op de plankaart van het wijzigingsplan ten opzichte van die bestemming op de plankaart van het bestemmingsplan onveranderd is gebleven is geen sprake van een verkleining van deze bestemming in strijd met de wijzigingsvoorwaarden.
De westelijke verlegging van de watergang met bijbehorende keurstrook in het wijzigingsplan heeft tot gevolg dat, daar waar in het bestemmingsplan de watergang was gesitueerd, thans gedeeltelijk de keurstrook is komen te liggen. Hierdoor is een gedeelte van de bestemming "Groenvoorzieningen-G" ten westen van de watergang in het wijzigingsplan overgeheveld naar de oostzijde daarvan en heeft het daarbij mede de bestemming "Waterstaatsdoeleinden-Mw" gekregen. Dat is niet in strijd met de wijzigingsvoorwaarden, aangezien de breedte van deze bestemmingen als gevolg van de onderlinge wijziging van de situering per saldo gelijk blijft. [appellanten] kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun betoog dat de erven van de nieuwbouwwoningen aan de overzijde van de watergang in het wijzigingsplan dichter bij hun woningen zijn komen te liggen.
Voorts is in de wijzigingsvoorwaarden niet de eis gesteld dat het gedeelte van de bestemming "Groenvoorzieningen-G" waarop geen medebestemming rust behouden moet blijven. [appellanten] hebben in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college van burgemeester en wethouders verwachtingen zijn gewekt dat het wijzigingsplan uitdrukkelijk zou voorzien in een strook bomen en hoog opgaand groen tussen de woningen aan de Bakkersdijk en de aan de andere zijde van de watergang gelegen nieuwbouw, daargelaten dat een dergelijke inrichting met dat plan nog altijd mogelijk is. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
Dat als gevolg van de verlegging van de watergang en de daarmee gepaard gaande gewijzigde situering van de bestemmingen "Groenvoorzieningen-G" en "Waterstaatsdoeleinden-Mw" de verbreding van de bestemming "Hoofdwatergang" ten zuiden van de woning Bakkersdijk 28 verdwijnt, betekent niet dat het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard daarmee buiten de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid is getreden, aangezien een dergelijke aanpassing, gedaan ten behoeve van een gewijzigde inrichting van de gronden grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan de Bakkersdijk, ingevolge de wijzigingsvoorwaarden is toegestaan.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008
429.