Datum uitspraak: 14 mei 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) een vergunning verleend aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GC Terreinbeheer B.V. (hierna: GC Terreinbeheer) voor het ontgronden van verschillende percelen in de gemeente Maastricht.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door L. Duits, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Creemers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.1. GC Terreinbeheer heeft op 5 december 2003 vergunning aangevraagd voor het ontgronden van een gebied aan de oostzijde van de Maas, dat deel uitmaakt van de Pietersplas. Blijkens het bestreden besluit heeft de ontgronding tot doel de aanleg van twee jachthavens voor de watersportverenigingen 'Maasvogels' en 'Randwijck'.
2.2. Het college heeft op grond van artikel 8, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, dat deel uit maakt van hoofdstuk II van die wet, de gevraagde ontgrondingsvergunning verleend.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Ontgrondingenwet kan een belanghebbende tegen een beschikking van het college van gedeputeerde staten op grond van Hoofdstuk II van deze wet beroep instellen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.1. [appellant] woont op een afstand van ongeveer drie kilometer tot de locatie waarop de ontgrondingsvergunning betrekking heeft. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht waarom hij ondanks deze afstand naar zijn mening als belanghebbende bij het bestreden besluit dient te worden aangemerkt.
[appellant] vreest voor verminderde veiligheid op het water, waar zijn echtgenote de roeisport beoefent, door toename van de verkeersdrukte op het water als gevolg van de voorziene jachthavens.
[appellant] voert daarnaast aan, dat hij de takelinstallatie van watersportvereniging Randwijck gebruikt voor het in en uit het water takelen van zijn boot. Hij vreest dat als gevolg van de voorziene ontgronding na de verplaatsing van deze watersportvereniging een in het te ontgronden gebied te bouwen takelinstallatie onbruikbaar zal raken door een verhoogde waterstand en instromend slib.
2.2.2. De omstandigheid dat [appellant] vreest voor de veiligheid op het water ter plaatse van de Pietersplas en dat zijn echtgenote daar regelmatig roeit, is niet voldoende om te kunnen spreken van een belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van willekeurige watersporters in de omgeving van de Pietersplas.
De vrees van [appellant] voor het onbruikbaar raken van een te bouwen takelinstallatie van watersportvereniging Randwijck vormt niet een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang, maar een belang dat is afgeleid van het bij het besluit betrokken belang van deze watersportvereniging.
Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat desondanks een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant] ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Ontgrondingenwet in verbinding met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
Het beroep van [appellant] is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008