Datum uitspraak: 7 mei 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1136 van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2008 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wageningen (hierna: het college) aan [verzoekster] een gebruiksvergunning verleend voor het in gebruik nemen en houden van het bouwwerk aan de [locatie] te [plaats] als café/restaurant (hierna: de horecagelegenheid), waarbij, voor zover thans van belang, is bepaald dat in de kelder maximaal 156 personen aanwezig mogen zijn, indien deze bij uitsluiting wordt gebruikt.
Bij besluit van 5 maart 2007 heeft het college het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2006 herroepen en [verzoekster] wederom gebruiksvergunning verleend voor het in gebruik nemen en houden van de horecagelegenheid en daarbij, voor zover thans van belang, bepaald dat in de kelder maximaal 69 personen aanwezig mogen zijn.
Bij uitspraak van 29 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2007 vernietigd, voor zover dit ziet op het maximum aantal toe te laten personen in de kelder, bepaald dat het maximum aantal personen in de kelder op 82 wordt gesteld en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 maart 2007.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door P.G.H. Swinkels, E.J. Frankhuizen en dr. ir. N.P.M. Scholten, bijgestaan door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Maat en R.P.W. Oldengram, ambtenaren in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. D.R. Sonneveldt, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In geschil is of de rechtbank terecht heeft bepaald dat aan de gebruiksvergunning de voorwaarde is verbonden dat het aantal bezoekers van de kelder maximaal 82 mag bedragen. In dat kader dient de vraag te worden beantwoord of de omstandigheid dat in het Bouwbesluit 2003 uit het oogpunt van veilig vluchten geen prestatienormen zijn opgenomen ten aanzien van de capaciteit, leidt tot het oordeel dat het college niet bevoegd is dat wel te doen in een gebruiksvergunning, die op grond van de gemeentelijke bouwverordening wordt verstrekt. [verzoekster] betoogt dat die bevoegdheid ontbreekt, nu dergelijke normen bewust niet in het Bouwbesluit 2003 zijn opgenomen.
[verzoekster] stelt dat indien van haar wordt gevergd voormelde voorwaarde na te leven, dat zal leiden tot haar faillissement. Daarom is haar verzoek er op gericht dat deze voorwaarde wordt geschorst totdat de Afdeling in de bodemzaak heeft beslist.
2.2.1. De voorzitter is van oordeel dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van voormelde rechtsvraag. Eerst in de bodemzaak zal hierover uitsluitsel kunnen worden verkregen. Naar het oordeel van de voorzitter staat echter op voorhand niet vast dat voormelde vraag anders moet worden beantwoord dan de rechtbank heeft gedaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2006 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200508575&verdict_id=15207&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200508575/1&utm_term=200508575">200508575/1</a>, anders dan in deze zaak, sprake was van een situatie waarin het Bouwbesluit 2003 wel voorzag in concrete prestatienormen, zodat niet vast staat dat het daarin gegeven rechtsoordeel dat er dan geen plaats meer is voor aanvullende normen van gemeentewege ook voor deze zaak zal worden gevolgd. Ook overigens is er niet op voorhand aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak geen stand zal houden, althans dat het hoger beroep zal leiden tot een voor [verzoekster] inhoudelijk gunstiger oordeel. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
De voorzitter zal evenwel, gelet op de belangen van [verzoekster], bevorderen dat de bodemzaak reeds ter zitting van 15 juli 2007 kan worden behandeld.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2008