ECLI:NL:RVS:2008:BD1119

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801946/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • J. van de Kolk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had op 27 februari 2008 een besluit ontvangen waarin hij in vreemdelingenbewaring werd gesteld. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, verklaarde op 7 maart 2008 het beroep van de vreemdeling gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Echter, in een latere uitspraak op 14 maart 2008 wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling ging hiertegen in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De vreemdeling had geen bijzondere omstandigheden die zijn handelen konden rechtvaardigen, maar het was niet redelijk om te stellen dat hij onvoldoende had getracht de geleden schade te voorkomen. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het verzoek om schadevergoeding afwees en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 210,00, evenals een vergoeding voor proceskosten van € 322,00. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 april 2008.

Uitspraak

200801946/1.
Datum uitspraak: 21 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/7141 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 14 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 7 maart 2008, waarvan het proces-verbaal op dezelfde dag is verzonden, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, bevolen dat de bewaring onmiddellijk wordt opgeheven en bepaald dat op het verzoek om schadevergoeding binnen één week na 7 maart 2008 wordt beslist. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 maart 2008, verzonden op 17 maart 2008, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen de vreemdeling in het eerste deel van de enige grief heeft aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2.2. In het tweede deel van de grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat zij niet inziet waarom zijn gemachtigde de uitspraak van 4 maart 2008 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) eerst heeft overgelegd ter zitting van de rechtbank op 7 maart 2008, heeft miskend dat zijn gemachtigde die uitspraak eerst vanaf 6 maart 2008 om 14.00 uur in zijn bezit heeft en hij deze vanwege zijn afwezigheid die middag niet eerder kon overleggen. Bovendien heeft de rechtbank er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de staatssecretaris al vanaf 4 maart 2008 op de hoogte was van die uitspraak, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Bij voormelde uitspraak van 4 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de staatssecretaris gelast de uitzetting van de vreemdeling achterwege te laten totdat is beslist op het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.2.2. De Afdeling verstaat de in het tweede deel van de grief aangevallen overweging aldus dat de rechtbank weliswaar van oordeel is dat met de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening niet langer plaats is voor de inbewaringstelling, maar dat voor schadevergoeding geen grond bestaat, nu de vreemdeling de uitspraak van de voorzieningenrechter eerder had kunnen overleggen dan ter zitting van de rechtbank.
2.2.3. Nog daargelaten of de vreemdeling redelijkerwijs kan worden tegengeworpen dat hij voormelde uitspraak niet eerder heeft overgelegd, van een bijzondere omstandigheid die grond biedt voor het oordeel dat hij in onvoldoende mate heeft getracht de geleden schade te voorkomen, is in ieder geval geen sprake. Gelet daarop heeft de rechtbank het door de vreemdeling gedane verzoek om schadevergoeding ten onrechte afgewezen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling aan de vreemdeling met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te vermelden vergoeding toekennen over de periode van 4 maart 2008 tot 7 maart 2008, de dag waarop de inbewaringstelling van de vreemdeling is opgeheven.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 14 maart 2008 in zaak nr. 08/7141, voor zover aangevallen;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 210,00 (zegge: tweehonderdtien euro);
IV. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2008
345.
Verzonden: 21 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak