Datum uitspraak: 7 mei 2008
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200601135&verdict_id=17220&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200601135/1&utm_term=200601135">200601135/1</a>.
Bij besluit van 17 januari 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: de raad) bij besluit van 6 juni 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Damcentrum".
Bij uitspraak van 6 juni 2007, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200601135&verdict_id=17220&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200601135/1&utm_term=200601135">200601135/1</a>, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] en anderen (hierna: [verzoeker] en anderen) tegen voormeld besluit van 17 januari 2006 deels niet-ontvankelijk en voor het overige gegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2008, hebben [verzoeker] en anderen de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2008, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door
mr. I.N. Wildschut, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg, vertegenwoordigd door F. Idder en A. van der Ark, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb wordt het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.2. Het verzoek om herziening van voormelde uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007 is ingediend naar aanleiding van het door [verzoeker] en anderen gestelde novum, inhoudende het bekend worden met een overeenkomst in verband met de herontwikkeling van het Damcentrum, waarbij de gemeente Leidschendam-Voorburg één van de betrokken partijen is. [verzoeker] en anderen stellen dat zij op 13 augustus 2007 op de hoogte zijn geraakt van dit gestelde novum. Het verzoek om herziening is evenwel pas op 5 februari 2008 ingediend, derhalve ongeveer 25 weken nadat [verzoeker] en anderen op de hoogte zijn geraakt van het gestelde novum. Gelet op het in artikel 6:12, derde lid, van de Awb tot uitdrukking gebrachte beginsel, dat van een rechtsmiddel, indien het aanwenden daarvan niet aan een termijn is gebonden, niet onredelijk laat gebruik mag worden gemaakt, is de Afdeling van oordeel dat het verzoek in dit geval onredelijk laat is ingediend. Dat [verzoeker] en anderen, nadat zij op de hoogte zijn geraakt met het gestelde novum, enige tijd nodig hebben gehad om de mogelijke gevolgen hiervan te bestuderen en de kwestie naar eigen zeggen als complex hebben ervaren, rechtvaardigt niet dat zij met het doen van het verzoek om herziening ongeveer 25 weken hebben gewacht.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het verzoek niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2008