Datum uitspraak: 7 mei 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06-6590 van de rechtbank Haarlem van 12 juli 2007 in het geding tussen:
de burgemeester van Haarlem.
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft de burgemeester van Haarlem (hierna: de burgemeester) [inspecteur] preventie van de brandweer Haarlem en [jurist] preventie van de brandweer Haarlem, gemachtigd om, zonder toestemming van de bewoners, de woningen, gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna tezamen: het pand) binnen te treden om toezicht te houden op naleving van artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Haarlemse bouwverordening (hierna: de bouwverordening) en [inspecteur] Kinderopvang van de GGD (hierna: de medewerker van de GGD), gemachtigd om, zonder toestemming van de bewoners, het pand binnen te treden om toezicht te houden op naleving van de artikelen 4 en 11 van Verordening Kinderopvang (hierna: de VKo).
Bij besluit van 12 juli 2004 heeft de burgemeester [jurist], voornoemd, gemachtigd om, zonder toestemming van de bewoners, het pand binnen te treden om toezicht te houden op naleving van artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de bouwverordening.
Bij besluit van 11 november 2004 heeft de burgemeester de door [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) tegen de besluiten van 8 en 12 juli 2004 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en die besluiten gewijzigd met dien verstande dat machtigingen zijn verleend om, zonder toestemming van de bewoners, het pand binnen te treden om toezicht te houden op naleving van artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de bouwverordening en artikel 2 van de VKo.
Bij uitspraak van 13 februari 2006 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 november 2004 vernietigd.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft de burgemeester de door [appellant] tegen de besluiten van 8 en 12 juli 2004 gemaakte bezwaren, voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 8 juli 2004 gegrond verklaard en dat besluit gewijzigd in die zin dat geen machtiging wordt verleend aan de medewerker van de GGD. Het besluit van 12 juli 2004 is gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 juli 2007, verzonden op 16 juli 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 juni 2006 vernietigd, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is afgewezen, de burgemeester veroordeeld in deze kosten en dit beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 september 2007.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar [een der appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. L.L. de Boef, advocaat te Veenendaal, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. V.H. Affourtit, advocaat te Amsterdam, vergezeld door mr. drs. T. Schade, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bevindingen van de medewerker van de GGD aan het besluit van 26 oktober 2004, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) [appellant], onder oplegging van een last onder dwangsom, heeft gelast het illegale gebruik van het pand als kindercentrum te staken (hierna: het dwangsombesluit), ten grondslag mochten worden gelegd. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt de vraag of het college de bevindingen van de medewerker van de GGD aan het dwangsombesluit ten grondslag mocht leggen aan de orde in het kader van het beroep tegen het desbetreffende besluit. Het betoog faalt reeds daarom.
2.2. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de burgemeester misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om met het oog op de naleving van de bouwverordening machtiging tot binnentreden te verlenen aan de twee medewerkers van de brandweer, terwijl het eigenlijke doel was te onderzoeken of de VKo was overtreden.
2.2.1. Ingevolge artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de bouwverordening, voor zover thans van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van het college van burgemeester en wethouders een bouwwerk in gebruik te hebben of te houden, waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar dagverblijf zal worden verschaft.
2.2.2. In verweer en ter zitting bij de rechtbank heeft het college gesteld dat medio 2004 een aantal meldingen is binnengekomen dat door [appellant] in het pand meer dan tien kinderen werden opgevangen. Uit de stukken is voorts gebleken dat naar aanleiding van een klachtbrief op 2 juli 2004 de brandweer een bezoek heeft gebracht aan [appellant], waarbij de toegang is ontzegd met de mededeling dat de opvang wegens vakantie gesloten was. Op 6 juli 2004 is door een medewerker van de gemeente gepost voor het pand. Aldus is geconstateerd dat acht à tien kinderen door hun ouders werden gebracht en achtergelaten. Gelet hierop bestond voldoende grond voor de burgemeester om met het oog op naleving van artikel 6.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de bouwverordening aan de medewerkers van de brandweer een machtiging te verlenen om binnen te treden. Van misbruik van zijn bevoegdheid door de burgemeester is, anders dan [appellant] betoogt, dan ook geen sprake. Dit te minder nu de burgemeester bij het besluit van 8 juli 2004 - alsmede bij een thans niet meer in geding zijnd besluit van 21 juli 2004 - expliciet machtigingen heeft verleend aan een medewerker van de GGD om het pand binnen te treden om toezicht te houden op naleving van de VKo, zodat het steeds de bedoeling is geweest om toezicht te houden op zowel de bouwverordening als de VKo. Dat achteraf de machtiging aan de medewerker van de GGD om binnen te treden teneinde toezicht te houden op de VKo is ingetrokken, kan aan de bedoeling die ten grondslag ligt aan de machtiging aan de medewerkers van de brandweer, niet af doen. De rechtbank is ook tot die slotsom gekomen. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2008