Datum uitspraak: 29 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dongen
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4335 en 07/3889 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 22 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
Bij besluit van 2 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het realiseren van twaalf (huur)appartementen (hierna: het bouwplan) op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwplan op het perceel.
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college het door [verzoeker] tegen de besluiten van 2 en 11 januari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008.
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college het bezwaar van [verzoeker] tegen de besluiten van 2 en 11 januari 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
Het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep, bij de rechtbank Breda ingekomen op 3 maart 2008, is ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling. [verzoeker] heeft de gronden aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. M.C. Gorissenen, ing. M.J.H. Roza, ambtenaren in dienst van de gemeente, ing. A.W.A. van de Klundert en A.E.A. van den Heijkant, zijn verschenen.
Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [directeur], en mr. E. van der Kolk, advocaat te Tilburg, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.3. [verzoeker] exploiteert een garagebedrijf tegenover het perceel. Hij betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er, gelet op de feitelijke geluidsproductie van zijn garagebedrijf, vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het bouwplan. Volgens [verzoeker] komen de bedrijfsvoering en de bedrijfscontinuïteit in gevaar indien het bouwplan wordt verwezenlijkt. [verzoeker] betoogt dat het akoestisch onderzoek dat het college ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit tot verlening van vrijstelling ondeugdelijk is. Hij baseert zich daarbij op een in zijn opdracht opgesteld akoestisch rapport.
Nu [vergunninghouder] een aanvang heeft gemaakt met de bouwwerkzaamheden, verzoekt [verzoeker] om schorsing van de verleende vrijstelling en bouwvergunning totdat de Afdeling in de bodemzaak heeft beslist.
2.3.1. Mede gelet op de reeds bestaande bouw in de directe nabijheid van het garagebedrijf van [verzoeker] en de omvang van zijn bedrijfsvoering, ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het college op basis van de rapportages van Oranjewoud ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat [verzoeker] door het bouwplan in zijn bedrijfsvoering niet zal worden geschaad. Nu voorts aannemelijk is dat [vergunninghouder] een aanzienlijk belang heeft bij continuering van de bouw, bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
De voorzitter zal, gelet op de wederzijdse belangen, evenwel bevorderen dat de bodemzaak in de eerste helft van juli van dit jaar ter zitting kan worden behandeld. Daarbij zal de voorzitter tevens bevorderen dat de Afdeling ten aanzien van de akoestische situatie advies zal inwinnen bij de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening. Daarbij overweegt de voorzitter dat [vergunninghouder], door gebruik te maken van een nog niet in rechte onaantastbare vergunning, een risico neemt, waarmee de eventuele negatieve gevolgen voor haar rekening komen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008