Datum uitspraak: 25 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Soest,
Bij besluit van 21 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest (hierna: het college) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van diverse geluidvoorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief bij de Raad van State binnengekomen op 14 april 2008 en 15 april 2008 zijn nadere stukken ontvangen van respectievelijk [belanghebbende] en [verzoekster] Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 april 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door J.W. van der Linde, advocaat te Arnhem, G.J. Smeeling en G. Kerssies, en het college, vertegenwoordigd door, A.C. de Jong en K.G.M. van Aken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Met het bestreden besluit heeft het college aan [verzoekster] de last opgelegd om de motor van de vrachtwagen niet voor zeven uur 's ochtends in werking te hebben en om dusdanige maatregelen aan de houtmotverzamelinstallatie te treffen dat aan voorschrift 2.17, eerste lid van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt voldaan. Tevens heeft het college de last opgelegd om het akoestisch rapport aan te vullen met organisatorische- en logistieke maatregelen om zo goed mogelijk bij het gebruik van de vorkheftruck aan de geluidvoorschriften te voldoen.
2.2. [verzoekster] stelt dat er een reëel zicht op beëindiging van de overtredingen van de geluidvoorschriften bestaat en dat de last onder dwangsom daarom niet had mogen worden opgelegd. Hiertoe voert zij aan dat zij voor de houtmotverzamelinstallatie een aanvraag tot het verlenen van een bouwvergunning voor de omkasting van deze installatie heeft ingediend, waardoor de gestelde overschrijdingen wellicht kunnen worden beëindigd. Ter zitting wijst zij erop dat inmiddels de verlangde aanvulling van het akoestisch rapport aan het college is verstrekt. Tevens wijst zij erop dat de vrachtwagen niet meer voor zeven uur 's ochtends wordt gebruikt.
2.2.1. Het college voert aan dat er reeds geruime tijd sprake is van overtreding van de geluidvoorschriften en dat niet zondermeer vaststaat dat de door [verzoekster] voorgestelde maatregelen tot beëindiging van die overtredingen zullen leiden.
2.2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuurorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Onomstreden is dat door [verzoekster] de geluidvoorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer worden overtreden. Uit hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd blijkt niet dat deze overtreding daadwerkelijk als gevolg van de door haar voorgestelde aanpassingen zal worden beëindigd. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving, heeft het college de last onder dwangsom te recht opgelegd. De voorzitter ziet op dit punt derhalve geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. [verzoekster] voert aan dat de in de dwangsom gestelde termijn van twee maanden te kort is om de noodzakelijke aanpassingen aan de houtmotverzamelinstallatie uit te voeren. Zij stelt dat het college niet lijkt te willen meewerken aan het verlenen van een bouwvergunning voor het omkasten van de installatie. Hierdoor is het niet mogelijke binnen de gestelde termijn aan de last te kunnen voldoen, maar ook eventuele andere oplossingen, zoals het naar binnen verplaatsen van de installatie, zullen meer tijd kosten dan de gestelde termijn.
Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf de door het bestuursorgaan te omschrijven maatregelen te treffen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat [verzoekster] redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht binnen de in het besluit opgenomen termijn van twee maanden dusdanige aanpassingen aan de houtmotverzamelinstallatie te treffen dat aan de overtreden voorschriften kan worden voldaan. In zoverre treft het verzoek doel.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 21 februari 2008, kenmerk AZ/482290, tot zes weken na de beslissing op bezwaar, voor zover het de begunstigingstermijn van twee maanden voor het treffen van maatregelen aan de houtmotverzamelinstallatie betreft;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de gemeente Soest aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2008