Datum uitspraak: 29 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/8880 en 07/8886 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 13 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de aan de achterzijde van het restaurant geplaatste serre op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De serre is gebouwd zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Hetgeen [appellant] betoogt kan niet leiden tot het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college heeft kunnen besluiten handhavend op te treden tegen de zonder bouwvergunning gebouwde serre. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Afdeling in de uitspraak van heden in zaak nr.
200705823/1heeft overwogen dat voor de serre, wegens de strijdigheid daarvan met het bestemmingsplan "Scheveningen-Haven", geen bouwvergunning van rechtswege is verleend en het college voorts terecht heeft geweigerd voor die serre bouwvergunning te verlenen. Van concreet zicht op legalisatie op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien was ten tijde van het in beroep bestreden besluit van 16 oktober 2007 dan ook geen sprake.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene behoeft de in deze zaak - overigens pas in hoger beroep - aangevoerde grond, dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan vrijstelling te verlenen, geen behandeling.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008