ECLI:NL:RVS:2008:BD0731

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709058/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor gebruik pand als erotische massagesalon

Op 15 januari 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer vrijstelling voor het gebruik van een pand als erotische massagesalon. Dit besluit werd op 15 november 2007 door de rechtbank Groningen vernietigd, na beroepen van [wederpartijen A] en [wederpartijen B]. Het college ging in hoger beroep en vroeg om een voorlopige voorziening om de uitspraak van de rechtbank te schorsen. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, J.E.M. Polak, behandelde het verzoek op 10 april 2008. Tijdens de zitting waren vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster aanwezig, evenals de wederpartijen. De voorzitter oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de vernietigingsgrond van de rechtbank met betrekking tot het bestemmingsplan. Hij concludeerde dat het belang van de vergunninghoudster bij voortzetting van de bedrijfsvoering zwaarder woog dan het belang van de omwonenden bij sluiting van het bedrijf. De voorzitter legde bindende openingstijden op voor de vergunninghoudster ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de omwonenden. Uiteindelijk schorste hij de uitspraak van de rechtbank, met de voorwaarde dat de openingstijden in acht genomen moesten worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 april 2008.

Uitspraak

200709058/3.
Datum uitspraak: 22 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/221 en 07/156 van de rechtbank Groningen van 15 november 2007 in het geding tussen:
[wederpartijen A]
[wederpartijen B], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te [plaats] als erotische massagesalon.
Bij uitspraak van 15 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) de door [wederpartijen B] en [wederpartijen A] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door R. Top-van Houdt, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Emmen, advocaat te Soest, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [gemachtigde wederpartijen B] in persoon, en [wederpartijen A], in persoon en bijgestaan door mr. R.G. Poel, gemachtigde, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van het college strekt ertoe dat de uitspraak van de rechtbank van 15 november 2007 wordt geschorst hangende de hoger beroepen, zodat gedurende die periode de bij besluit van 15 januari 2007 verleende vrijstelling herleeft en het niet opnieuw een besluit hoeft te nemen.
2.3. Het college heeft een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek, nu het college daarmee beoogt te bewerkstelligen, dat het geen nieuwe beslissing behoeft te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, waarmee het college het niet eens is, thans door die uitspraak een illegale situatie is ontstaan en hem bovendien is verzocht handhavend op te treden.
Naar het oordeel van de voorzitter bestaat er gerede twijfel of de eerste door de rechtbank uitgesproken vernietigingsgrond ten aanzien van het besluit van 15 januari 2007, namelijk strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied", stand zal houden in de bodemprocedure. Door het verlenen van een vrijstelling met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wordt immers juist beoogd om het onderhavig gebruik toe te staan ondanks de bestaande strijdigheid met het bestemmingsplan en dat artikel biedt daartoe op zichzelf de wettelijke mogelijkheid.
De vraag of de tweede door de rechtbank uitgesproken vernietigingsgrond, namelijk de door haar geconstateerde strijdigheid met de artikelen 3:2 en 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in stand zal blijven, leent zich minder goed voor beantwoording in de onderhavige procedure. Deze zal dan ook in de bodemprocedure beantwoord dienen te worden. Of in afwachting daarvan de aangevallen uitspraak geschorst dient te worden, dient dan ook met name te worden beoordeeld aan de hand van een afweging van de betrokken belangen.
Vast staat dat het huidige bedrijf reeds een aantal jaren ter plaatse functioneert. Voorts is aannemelijk geworden dat grote financiële belangen gemoeid zijn met voortzetting van de bedrijfsvoering. Tegen die achtergrond acht de voorzitter het belang van [vergunninghoudster] bij voortzetting van het bedrijf in afwachting van de bodemprocedure zwaarder dan dat van de omwonenden bij sluiting van dat bedrijf, mede gelet op de relatief korte periode tot het definitieve oordeel in de bodemprocedure in relatie tot het feit, dat deze bedrijfsvoering reeds gedurende een aantal jaren ter plaatse is gesitueerd. Ter voorkoming van onevenredig nadeel bij de omwonenden mag worden gevergd dat [vergunninghoudster] zich zal houden aan de openingstijden zoals aangegeven in het verzoek om vrijstelling zoals aangepast bij brief van 28 augustus 2006, namelijk van 11.00 (op zondag van 13.00) tot 24.00 uur. De voorzitter zal dit ter voorkoming van onevenredig nadeel van de zijde van [wederpartijen A], [wederpartijen B] bindend vastleggen. De voorzitter gaat er daarbij van uit, dat het college tegen overtreding van deze openingstijden zal optreden.
2.4. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 november 2007 in zaak nrs. 07/221 en 07/156, met dien verstande dat aan de vrijstelling, verleend bij besluit van 15 januari 2007 de voorwaarde geacht moet zijn gesteld, dat bij het bij dat besluit toegestane gebruik van het perceel de openingstijden van 11.00 (op zondag vanaf 13.00) tot 24.00 uur in acht dienen te worden genomen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2008
444