ECLI:NL:RVS:2008:BD0729

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801397/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning voor melkrundvee- en paardenhouderij en dierenpension in Olst-Wijhe

Op 8 januari 2008 verleende het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe een vergunning aan [vergunninghoudster] voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundvee- en paardenhouderij en een dierenpension aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 18 januari 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [verzoekers] op 26 februari 2008 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 10 april 2008 ter zitting behandeld, waarbij [een der verzoekers] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Bijleveld en ing. C.H. Akkerman, aanwezig waren. Ook vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.T. Starkenburg en [gemachtigde], was ter zitting aanwezig.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Het college stelde dat voor de oprichting van de inrichting een bouwvergunning vereist was, die nog niet was verleend. Voorts werd gesteld dat een vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening nodig was, en dat deze procedure pas zou worden gestart nadat de aanvraag om bouwvergunning volledig was. Hierdoor was het onwaarschijnlijk dat de bouwvergunning op korte termijn zou worden verleend, en het bestreden besluit zou pas in werking treden na de verlening van de bouwvergunning.

De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek en wees het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 22 april 2008 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200801397/2.
Datum uitspraak: 22 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundvee- en paardenhouderij en een dierenpension aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2008, waar [een der verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Bijleveld en ing. C.H. Akkerman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door J.T. Starkenburg en [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college stelt dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig is.
2.3. Voor de oprichting van de inrichting is een bouwvergunning vereist, die, zo is ter zitting gebleken, nog niet is verleend. Voorts is ter zitting door het college gesteld dat alvorens een bouwvergunning kan worden verleend, een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dient te worden verleend en dat de vrijstellingsprocedure eerst zal worden gevoerd nadat de aanvraag om bouwvergunning volledig is. Het is dan ook niet aannemelijk dat de bouwvergunning op korte termijn zal kunnen worden verleend. Nu het bestreden besluit ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer eerst in werking treedt nadat de bouwvergunning is verleend, is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2008
325-492.