ECLI:NL:RVS:2008:BD0368

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706418/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging en terugvordering van huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de besluiten van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarbij de eerder toegekende huursubsidie over de perioden van 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 is gewijzigd naar € 0,00 en de reeds uitgekeerde bedragen zijn teruggevorderd. De minister heeft op 24 februari 2006 deze besluiten genomen, waarna [appellant] bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard op 8 november 2006. De rechtbank Rotterdam heeft op 7 augustus 2007 het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 20 maart 2008 heeft [appellant] zijn hoger beroep beperkt tot een verzoek om vergoeding van proceskosten. De minister heeft op 19 maart 2008 het bezwaar van [appellant] alsnog gegrond verklaard en de eerdere besluiten ingetrokken, maar het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de afwijzing van de proceskosten ten onrechte was, omdat de herroeping van de besluiten van 24 februari 2006 het gevolg was van een aan de minister te wijten onrechtmatigheid. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die [appellant] heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep.

De uitspraak van de Raad van State concludeert dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, maar dat het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008 gegrond is. De minister moet de gemaakte proceskosten vergoeden, evenals het griffierecht dat door [appellant] is betaald.

Uitspraak

200706418/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4904 van de rechtbank Rotterdam van 7 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij twee onderscheiden besluiten van 24 februari 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellant] bij eerdere besluiten toegekende huursubsidie over de perioden 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd in € 0,00 en de aan [appellant] uitgekeerde bedragen van onderscheidenlijk € 1.492,44 en € 783,36 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 8 november 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Er zijn nadere stukken ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft de minister het bezwaar van [appellant] tegen de besluiten van 24 februari 2006 alsnog gegrond verklaard, deze besluiten ingetrokken en [appellant] een huursubsidiebijdrage toegekend van € 1.492,44 voor het subsidiejaar 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en van € 783,36 voor het subsidiejaar 1 juli 2005 tot 1 januari 2006.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Dingenouts, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] het hoger beroep beperkt tot een verzoek om veroordeling van de minister in de door hem gemaakte proceskosten.
2.2. Bij het besluit van 19 maart 2008 heeft de minister afwijzend beslist op het verzoek van [appellant] om vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten.
Dit besluit moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Aangezien bij dit nieuwe besluit niet volledig aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, geacht mede een beroep tegen dit nieuwe besluit in te houden.
2.3. De Afdeling zal het verzoek van [appellant] om veroordeling van de minister in de door hem gemaakte proceskosten beoordelen in het kader van het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008. Gelet hierop heeft [appellant] geen procesbelang meer bij een beoordeling van dit verzoek in het kader van het hoger beroep. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. De minister heeft aan de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten ten grondslag gelegd dat de in het besluit van 19 maart 2008 herroepen besluiten van 24 februari 2006 niet als onrechtmatig te kwalificeren zijn, nu deze herroeping het gevolg is van de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200701957/1en hij bij het nemen van de besluiten van 24 februari 2006 met deze uitspraak geen rekening heeft kunnen houden.
2.4.1. In het kader van artikel 7:15 van de Awb moet worden onderzocht of de herroeping een gevolg is van een aan de minister te wijten onrechtmatigheid.
2.5. In de uitspraak van 3 oktober 2007 is in een soortgelijke zaak overwogen dat aan het besluit tot herziening en terugvordering van de huursubsidie geen juiste afweging van belangen ten grondslag heeft gelegen. De minister heeft hierin aanleiding gezien om ook de onderhavige zaak ambtshalve nader te bezien. De heroverweging heeft geleid tot een gewijzigd besluit op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze zich ten tijde van de primaire besluiten voordeden. De primaire besluiten zijn dan ook naar aanleiding van genoemde uitspraak herroepen op grond van gewijzigde inzichten van de minister in wat rechtens juist is. Derhalve staat vast dat deze besluiten zijn herroepen wegens een aan de minister te wijten onrechtmatigheid.
Met die vaststelling is voldaan aan het vereiste van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De minister heeft het verzoek van [appellant] om vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten dan ook ten onrechte afgewezen.
2.6. Het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd voor zover het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is afgewezen. De Afdeling zal de minister alsnog veroordelen in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008 gegrond;
III. vernietigt het besluit van de minister van 19 maart 2008, kenmerk Boba Gba_20z/725, voor zover het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is afgewezen;
IV. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. veroordeelt de minister tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
97.