ECLI:NL:RVS:2008:BD0357

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706416/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen inzake bouwvergunning voor dakopbouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, waarbij het college op 9 november 2005 het bezwaar van [appellante] tegen de verlening van een bouwvergunning voor een dakopbouw ongegrond heeft verklaard. De bouwvergunning was eerder op 29 april 2002 verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een dakopbouw op de garage van een woning op het perceel [locatie] te Amstelveen. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 26 juli 2007 het beroep van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 maart 2008 behandeld. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit op bezwaar niet onzorgvuldig was voorbereid, omdat een ambtenaar van de gemeente betrokken was bij de commissie voor de bezwaarschriften en het college had vertegenwoordigd. De Raad van State oordeelde dat er geen rechtsregel was die zich tegen deze gang van zaken verzette.

Daarnaast voerde [appellante] aan dat de vrijstelling die het college had verleend in strijd was met het bestemmingsplan en dat zij vreesde voor vermindering van zonlicht en aantasting van haar privacy door inkijk vanuit de dakopbouw. De Raad van State oordeelde dat het college terecht had besloten om de aanvraag te behandelen zoals deze was ingediend en dat de gevolgen voor [appellante] niet zodanig nadelig waren dat het college niet in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen. De rechtbank had terecht overwogen dat de nadelige gevolgen niet zo ernstig waren dat het college niet kon besluiten tot vrijstelling.

Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706416/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 05/5883 van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 29 april 2002 om bouwvergunning te verlenen aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een dakopbouw op de garage aan de woning op het perceel [locatie] te Amstelveen (hierna: het perceel), opnieuw ongegrond verklaard en alsnog vrijstelling van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van die dakopbouw.
Bij uitspraak van 26 juli 2007, verzonden op 30 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. W.G. Tideman, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat de dakopbouw vanwege de vorm in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Waardhuizen Noord en Centrum" (hierna: het bestemmingsplan) en dat een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) noodzakelijk was om het bouwplan te verwezenlijken.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit op bezwaar van 9 november 2005 niet onzorgvuldig is voorbereid. Daartoe stelt zij dat een ambtenaar van de gemeente deel heeft uitgemaakt van de commissie voor de bezwaarschriften, betrokken is geweest bij het besluit op bezwaar en het college heeft vertegenwoordigd op de zitting bij de rechtbank. Het college heeft daarmee, volgens haar, de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2.1. Vast staat dat de bedoelde ambtenaar lid was van de commissie voor de bezwaarschriften en in die hoedanigheid de situatie ter plaatse van de woning heeft bekeken. Voorts heeft deze ambtenaar het college vertegenwoordigd op de zitting van de rechtbank. In de Algemene wet bestuursrecht noch elders is een rechtsregel aan te wijzen die zich verzet tegen deze gang van zaken. In hetgeen [appellante] heeft betoogd, is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit op bezwaar niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte vrijstelling heeft verleend voor het bouwplan. Zij stelt te vrezen voor vermindering van zonlichttoetreding in haar tuin en aantasting van haar persoonlijke levenssfeer door inkijk vanuit de dakopbouw in haar woning. [appellante] wijst erop dat er alternatieve bouwmogelijkheden zijn voor een dakopbouw die minder nadelige gevolgen voor haar met zich brengen.
Verder voert zij aan dat het college zijn besluit heeft genomen in strijd met het verbod van willekeur, omdat het college volgens haar de vrijstelling slechts heeft verleend om een schadeclaim van [vergunninghouder] te voorkomen.
2.3.1. Het college was gehouden op de aanvraag te beslissen zoals deze was ingediend. Dit betekent dat het college alternatieve bouwmogelijkheden terecht niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
Het college heeft bij het besluit om vrijstelling te verlenen het Bouwbeleidsplan gemeente Amstelveen van december 2002 (hierna: het Bouwbeleidsplan) betrokken. Volgens het Bouwbeleidsplan wordt de stedenbouwkundige structuur en het toekomstige planologische beleid afgewogen tegen de gevolgen voor directe buren, zoals toetreding van licht en lucht, bezonning en schaduwwerking, overlast en inkijk.
2.3.2. Uit onderzoek dat de rechtbank ter plaatse heeft verricht, is komen vast te staan dat [appellante] door de opbouw nadelige gevolgen ondervindt. Door de opbouw wordt het uitzicht vanuit haar slaapkamer belemmerd, zonlicht aan het eind van de dag in haar tuin weggenomen en bestaat vanuit de ramen van de dakopbouw zicht op een deel van de slaapkamer, keuken en bijkeuken van [appellante]. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze gevolgen niet zodanig nadelig zijn, dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat ingevolge het bestemmingsplan ook zonder vrijstelling ter plaatse een dakopbouw kan worden opgericht die leidt tot vermindering van bezonning en inkijk in de woning van [appellante]. In dit verband is mede van belang dat, naar door [appellante] niet is weersproken, vanuit de dakopbouw slechts in gebukte houding inkijk in haar keuken mogelijk is. Voorts blijkt uit fotomateriaal dat bij de stukken is gevoegd dat de raampartij in de dakopbouw niet recht tegenover de slaapkamer van [appellante] is gebouwd. Van strijd met het verbod van willekeur door een oneigenlijk belang mee te wegen, is niet gebleken.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
163-560.