Datum uitspraak: 23 april 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
Bij besluit van 26 juni 2007, kenmerk 07/25641, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roermond (hierna: de raad) bij besluit van 14 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Willem-Alexander".
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.P.H. Hardy, advocaat te Maastricht, is verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Pietermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het college heeft, voor zover hier van belang, goedkeuring onthouden aan het bouwvlak dat in het plan is voorzien op het perceel gelegen aan de [locatie] in Roermond (hierna: het perceel). Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat het gemeentebestuur onvoldoende heeft onderbouwd waarom de omvang van het bouwvlak beperkter is dan van omliggende kavels. Voorts heeft het college met betrekking tot de bestemming van het perceel zich op het standpunt gesteld dat de aanduiding 'Vh' (volumineuze detailhandel in hout en houtmaterialen) slechts geldt voor het bouwvlak op het perceel en zich niet uitstrekt tot het gehele perceel.
2.3. [appellante] komt in beroep tegen het bestreden besluit voor zover daarin haar bedenkingen tegen de aanduiding 'Vh' ongegrond zijn verklaard. Zij betoogt dat deze aanduiding dient te worden toegekend aan het gehele perceel en derhalve ten onrechte is beperkt tot het bouwvlak. Hiertoe voert zij aan dat de in het plan toegekende bestemming overeen dient te stemmen met de in 1986 verleende vrijstelling van het destijds geldende bestemmingsplan "Daalakker-Mijnheerkens". Dit vrijstellingsbesluit betrof het gehele perceel en niet slechts de bebouwing, aldus [appellante]. Nu in het plan de bestaande legale situatie als zodanig wordt bestemd, dient de toegekende bestemming overeenkomstig de eerdere vrijstelling derhalve ook betrekking te hebben op het gehele perceel, zodat [appellante] nat hout op het buitenterrein mag uitstallen voor verkoop. Daarom verzoekt zij goedkeuring te onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op het perceel buiten het bouwvlak.
2.4. Zowel het bouwvlak als de omliggende gronden van het perceel op de plankaart zijn aangeduid met dezelfde kleur en de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" inclusief de aanduiding 'Vh'. Tevens is op de plankaart geen arcering of aanduiding aangegeven, waaruit blijkt dat tussen het bouwvlak en omliggende gronden enig onderscheid wordt gemaakt. Uit de aanduidingen op de plankaart en het bijbehorende renvooi blijkt dat de aanduiding van de bebouwingsgrens niet gelijk is aan die van de bestemmingsgrens. De aangegeven bebouwingsgrens behelst dan ook geen beperking van de toegekende bestemming en aanduiding tot uitsluitend het bouwvlak. Een dergelijke beperking tot het bouwvlak volgt ook niet uit de planvoorschriften. Gelet op het voorgaande, heeft het feit dat de aanduiding 'Vh' op de plankaart binnen het bouwvlak staat dan ook geen zelfstandige juridische betekenis. Het college heeft derhalve miskend dat uit de plankaart in samenhang bezien met de betreffende planvoorschriften, volgt dat de toegekende bestemming en aanduiding betrekking hebben op het gehele perceel en niet uitsluitend op het bouwvlak, dat ziet op het aanwezige bedrijfspand.
Hierbij merkt de Afdeling op dat dit ook de bedoeling was van de raad, zo blijkt uit de brief van 24 oktober 2007 van het college van burgemeester en wethouders van Roermond waarin staat dat de aanduiding 'Vh' geldt voor het gehele perceel, dus ook voor het onbebouwde gedeelte van het perceel. De raad heeft te kennen gegeven het een en ander tegelijk met het ingevolge artikel 30 van de WRO op te stellen plan duidelijker vast te leggen door de aanduiding met een arcering aan te geven.
Omdat de toegekende bestemming en aanduiding reeds zien op het gehele perceel van [appellante], mist het beroep feitelijk grondslag.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Gezien het feit dat [appellante] als gevolg van de motivering van het bestreden besluit genoodzaakt is geweest om beroep aan te tekenen om zodoende zekerheid te verkrijgen omtrent haar rechtspositie, ziet de Afdeling aanleiding het college op na te vermelden wijze in de proceskosten te veroordelen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Limburg aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008