ECLI:NL:RVS:2008:BD0348

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705266/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Centrum-herziening 2006 door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Centrum-herziening 2006" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college heeft op 29 mei 2007 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Sint-Oedenrode was vastgesteld. Appellanten, bewoners van de gemeente, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, omdat zij van mening zijn dat het college hen ten onrechte niet heeft gehoord in de procedure. Ze stellen dat het college in het bestreden besluit onterecht heeft vermeld dat zij geen gebruik hebben gemaakt van de hoorplicht, terwijl zij geen uitnodiging hebben ontvangen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 april 2007. Tijdens de zitting zijn de appellanten, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de raad van de gemeente Sint-Oedenrode, vertegenwoordigd door ambtenaren, gehoord. De Raad overweegt dat de hoorplicht per 1 juli 2005 is vervallen en dat het college niet verplicht was om de appellanten te horen, aangezien het ontwerpplan niet vóór deze datum ter inzage was gelegd. De Raad concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hoorplicht zouden rechtvaardigen.

Daarnaast hebben de appellanten bezwaren geuit tegen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" die aan een perceel is toegekend voor een kinderdagverblijf. Ze stellen dat er geen voldoende onderzoek is gedaan naar milieuhygiënische aspecten zoals geluids- en verkeersoverlast. De Raad van State oordeelt dat het college goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan en dat de bezwaren van de appellanten niet kunnen leiden tot een heroverweging van de toegekende bestemming. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

200705266/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2007, kenmerk 1235286, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sint-Oedenrode (hierna: de raad) bij besluit van 28 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum-herziening 2006".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2007, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door ing. J. de Greef en R. van Boxtel, ambtenaren in dienst van de gemeente en Kinderdagverblijf "De Mallemolen", vertegenwoordigd door [gemachtigde] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] voeren als procedureel punt aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte heeft opgenomen dat zij geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden. Zij hebben hiertoe geen uitnodiging ontvangen noch expliciet afgezien van het recht om gehoord te worden. [appellanten] betogen dan ook dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Het college heeft in een brief van 11 juni 2007 aan [appellanten] meegedeeld dat deze passage abusievelijk in het bestreden besluit is opgenomen.
Zoals het college terecht heeft aangegeven, is per 1 juli 2005 de hoorplicht ingevolge artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) komen te vervallen. Gelet op het feit dat het ontwerpplan niet vóór 1 juli 2005 ter inzage is gelegd, is het college niet wettelijk verplicht om [appellanten] te horen in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Voorts is gesteld noch gebleken van bijzondere omstandigheden die tot een dergelijke hoorplicht zouden nopen.
Verder heeft het enkele opnemen van de foutieve mededeling in het bestreden besluit bij [appellanten] niet achteraf de gerechtvaardigde verwachting kunnen doen ontstaan dat zij gehoord zouden worden. Het voorgaande leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betoog faalt.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellanten] betogen dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat in het kader van deze procedure op grond van artikel 30 van de WRO de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" met de aanduiding 'kdv' (kinderdagverblijf) die is toegekend aan het perceel, gelegen aan de Boskantseweg nummer 36a (hierna: het perceel) niet langer ter discussie kan worden gesteld. Bij de herzieningsprocedure heeft ten onrechte geen volledige heroverweging van de toegekende bestemming plaatsgevonden. Verder voeren zij verscheidene bezwaren van milieuhygiënische aard aan tegen het kinderdagverblijf aan de Boskantseweg 36a. Zo is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar geluids- en verkeersoverlast, luchtkwaliteit en de hindercirkels van naburige bedrijven. Voorts is nagelaten om het begrip kinderdagverblijf in de planvoorschriften te definiëren en is ten onrechte het gehele perceel als kinderdagverblijf bestemd. Tevens is ten onrechte het gebruik van het perceel voor naschoolse opvang niet uitgesloten.
2.4. Het college heeft goedkeuring verleend aan het plan. In het eerdere goedkeuringsbesluit van 1 juni 2004 inzake het bestemmingsplan "Centrum", heeft het college goedkeuring onthouden aan het plandeel met betrekking tot een gedeelte van het perceel. Het hoofdgebouw van het kinderdagverblijf stond feitelijk op een andere plaats dan volgens het bouwvlak op de plankaart was aangegeven, hetgeen in strijd was met artikel 11 van de planvoorschriften. Daarin is bepaald dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak gelegen dient te zijn. De bedenkingen van [appellanten] heeft het college bij dit eerdere goedkeuringsbesluit buiten beschouwing gelaten omdat zij niet tijdig zienswijzen bij de raad hadden ingediend.
2.5. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad, indien door het college goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, een nieuw plan vast waarbij het besluit van het college in acht wordt genomen.
2.6. Het college heeft blijkens het eerdere goedkeuringsbesluit van 1 juni 2004 uitsluitend goedkeuring onthouden aan een gedeelte van het plandeel wegens een onjuiste aanduiding van het bouwvlak op het perceel. Niet is gebleken dat het college tegen de bestemming zelf bezwaar had. Aan het overige gedeelte van het perceel en artikel 11 van de planvoorschriften met de daarin vervatte bestemmingsregeling heeft het college dan ook goedkeuring verleend. Tegen dit besluit en de daarin gegeven motivering van de onthouding van goedkeuring hebben [appellanten] geen beroep ingesteld. Ingevolge artikel 28, zevende lid, van de WRO is dit eerdere goedkeuringsbesluit van het college in werking getreden. Gelet op de aan het eerdere goedkeuringsbesluit ten grondslag gelegde motivering, strekt in onderhavig geval de plicht als bedoeld in artikel 30 van de WRO niet tot een heroverweging van de aan het perceel toegekende bestemming, maar enkel tot een aanpassing van de plankaart overeenkomstig het besluit van het college. Het vorenstaande brengt in dit geval mee dat voor het college in beginsel geen grond aanwezig was om aan het plandeel goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening, indien en voor zover de raad bij de vaststelling van het plan het eerdere goedkeuringsbesluit in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien de feiten en omstandigheden sinds het eerdere goedkeuringsbesluit zodanig zijn gewijzigd dat aan dat besluit geen betekenis meer kan worden toegekend. [appellanten] hebben niet gesteld dat een dergelijke wijziging van feiten en omstandigheden heeft plaatsgevonden noch is daarvan gebleken. Gelet op het voorgaande heeft terecht geen heroverweging van de toegekende bestemming plaatsgevonden en kunnen de bezwaren van [appellanten] voor zover die betrekking hebben op de toegekende bestemming en de daarmee samenhangende milieuhygiënische aspecten, in onderhavige procedure niet meer aan de orde komen.
2.7. Voorts betogen [appellanten] dat in de herzieningsprocedure pas de aanduiding 'kdv' aan het perceel is toegekend. Gelet op het feit dat op plankaart 2 van het bestemmingsplan "Centrum" reeds de aanduiding 'kdv' was gegeven aan het perceel, is het betoog dat de aanduiding pas in de onderhavige herzieningsprocedure aan het perceel is toegekend onjuist. Het beroep mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.
2.8. [appellanten] voeren aan dat de gronden rondom het bouwvlak van het gedeelte van het perceel waaraan goedkeuring is onthouden, de aanduiding 'tuin' dienen te krijgen waarbij het gebruik daarvan ten behoeve van een kinderdagverblijf wordt uitgesloten. Gezien het feit dat ten opzichte van het bestemmingsplan "Centrum" de aanduiding van deze gronden rondom het bouwvlak is gewijzigd van 'zone bijgebouwen' naar 'zone onbebouwd', kan in deze procedure de aanduiding 'zone onbebouwd' aan de orde worden gesteld. Het college heeft terecht in aanmerking genomen dat [appellanten] geen belang hebben bij wijziging van de aanduiding van de gronden in 'tuin'. Gelet op de inhoud van de planvoorschriften zal door de verzochte wijziging van de aanduiding het gebruik van de gronden niet behoeven te veranderen. Een verbod op het gebruik van een deel van de gronden ten behoeve van het kinderdagverblijf is niet mogelijk, omdat met de toegekende bestemming en aanduiding het gebruik van de gronden ten behoeve van die bestemming is gegeven.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
234-571.